ECLI:NL:RBDHA:2025:11162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/3873 & 24/7850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en terugvordering voorschot op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 juni 2025, zijn de beroepen van eiser met registratienummers SGR 24/3873 en SGR 24/7850 ongegrond verklaard. Eiser had op 6 december 2023 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), maar deze aanvraag werd op 16 februari 2024 afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woonsituatie, wat verweerder verhinderde om een gericht onderzoek te doen naar zijn recht op bijstand. Eiser had een voorschot van € 825,32 ontvangen, maar omdat hij geen recht op bijstand bleek te hebben, kon verweerder dit voorschot terugvorderen. Eiser had ook een tweede aanvraag ingediend op 21 februari 2024, die wel werd goedgekeurd, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand eerder dan de aanvraagdatum wordt toegekend. De rechtbank bevestigt dat de besluiten van verweerder terecht zijn en dat eiser geen recht heeft op bijstand over de periode voorafgaand aan zijn aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3873 & SGR 24/7850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. van der Zwart).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser van 6 december 2023 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en de terugvordering van een voorschot ter grootte van € 825,32 (SGR 24/3873).
Deze uitspraak gaat ook over de toekenning van bijstand op grond van de Pw met ingang van 21 februari 2024 (SGR 24/7850). Eiser is het niet eens met de handhaving van deze besluiten. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank de door eiser ingestelde beroepen.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen met reg. nr. SGR 24/3873 en met reg. nr. SGR 24/7850 ongegrond zijn. Eiser heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn woonsituatie. Daarom heeft verweerder zijn aanvraag van 6 december 2023 terecht afgewezen. Verweerder heeft het verstrekte voorschot van € 825,32 in redelijkheid terug kunnen vorderen. Het college heeft terecht eiser met ingang van 21 februari 2024 bijstand toegekend.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 6 december 2023 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Pw. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 februari 2024 afgewezen. Met het afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder het aan eiser verstrekte voorschot van € 825,32 teruggevorderd. Met de beslissing op bezwaar van 8 april 2024 (bestreden besluit 1) is het college bij de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering van het voorschot gebleven.
1.1.
Eiser heeft op 21 februari 2024 opnieuw bijstand op grond van de Pw aangevraagd. Het college heeft eiser met het besluit van 18 maart 2024 met ingang van de aanvraagdatum bijstand toegekend. Met de beslissing op bezwaar van 19 augustus 2024 (bestreden besluit 2) is verweerder bij die toekenning gebleven.
1.2.
Eiser heeft afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 en 2. [1]
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen samen op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn, zoals vooraf aangekondigd, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bestreden besluit 1 berust op het standpunt van verweerder dat eiser in het kader van zijn bijstandsaanvraag van 6 december 2023 niet de gevraagde feitelijke verblijfadres(sen) heeft opgegeven, waardoor verweerder geen gericht onderzoek heeft kunnen doen naar zijn woon- en verblijfsituatie. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld en is de aanvraag afgewezen.
2.1.
Bestreden besluit 2 berust op het standpunt van verweerder dat eiser eerder meerdere aanvragen heeft gedaan voor een bijstandsuitkering. Deze zijn afgewezen, op de grond dat hij geen volledige inlichtingen heeft verstrekt. Omdat eiser bij zijn aanvraag van 21 februari 2024 wel alle gevraagde informatie heeft verschaft, kon het recht op bijstand per die datum worden vastgesteld. Eiser heeft daarom recht op bijstand vanaf 21 februari 2024, de datum waarop hij zich bij verweerder heeft gemeld voor een bijstandsaanvraag. Volgens verweerder heeft eiser niet met verifieerbare feiten en/of omstandigheden kenbaar gemaakt waarom hij met ingang van een eerdere datum recht heeft op bijstand.
SGR 24/3873
3. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte zijn bijstandsaanvraag van 6 december 2023 afgewezen en ten onrechte het verstrekte voorschot van € 825,32 van hem teruggevorderd. Hij kan door persoonlijke omstandigheden niet verblijven in de daklozenopvang. Daarom slaapt hij af en toe bij vrienden. Eiser zegt dat hij wel degelijk de gevraagde gegevens over zijn feitelijke verblijfadres heeft gegeven. Verweerder had gericht onderzoek kunnen doen door middel van een huisbezoek, maar heeft dat ten onrechte niet gedaan. Iemand die zijn leven niet op de rails heeft, weet zelf ook niet meer waar hij heeft geslapen. Vast staat wel dat eiser in [plaats] verbleef en dat het om een enkele nacht ging. Over alle andere nachten zijn wel verklaringen afgelegd. Aan de hand daarvan had verweerder het recht op bijstand kunnen vaststellen. Eiser is het ook niet eens met de terugvordering van het voorschot. Hierdoor komt hij in een onaanvaardbare sociale, psychische en financiële situatie terecht. Er is sprake van onaanvaardbare gevolgen en het is dan ook onevenredig in verhouding tot het met het besluit te dienen doel.
SGR 24/7850
3.1.
Eiser is het niet eens met verweerders weigering om hem naar aanleiding van zijn bijstandsaanvraag van 21 februari 2024 eerder dan de meldingsdatum bijstand toe te kennen. Eiser heeft over een lange periode diverse keren bijstand aangevraagd. Verweerder had bij de huidige aanvraag het bestaande dossier en de al eerder vastgestelde feiten en omstandigheden moeten betrekken. Dan was gebleken dat eiser al eerder aanspraak op bijstand had. Hij is nagenoeg dakloos en heeft oplopende schulden. Het was daarom aan verweerder om hem hulp te bieden. Eiser is het ook niet eens met verweerders standpunt dat hij zijn financiële situatie niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Verweerder weet dat eiser veel schulden heeft. Ook hier had verweerder in het andere dossier kunnen kijken en de stukken kunnen samenvoegen.
4. De rechtbank beoordeelt de beroepen als volgt.
SGR 24/3873
4.1.
Voor wat betreft bestreden besluit 1 is de te beoordelen periode die van 6 december 2023 (de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen) tot en met 16 februari 2024 (de datum van het afwijzingsbesluit).
4.2.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dit betekent dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. [2]
4.3.
Eiser heeft op zijn aanvraagformulier aangegeven dat hij woont op het adres [adres 1] te [postcode] [plaats] en dat hij zich op dit adres niet mag inschrijven van de hoofdbewoner in de Basisregistratie personen (Brp). Verweerder heeft eiser in de brieven van 8 en van 22 december 2023 gevraagd een schriftelijke verklaring van de hoofdbewoner over te leggen waaruit blijkt dat hij inderdaad woont op het opgegeven adres en waarom hij zich niet mag inschrijven in de Brp. Eiser heeft een verklaring van de hoofdbewoner [naam] overgelegd waarin deze hem toestemming verleent om het genoemde adres uitsluitend te gebruiken als postadres, zonder dat eiser zich officieel inschrijft op dit adres. De hoofdbewoner geeft ook aan dat eiser niet verblijft op zijn adres.
4.4.
Eiser vindt dat verweerder door middel van een huisbezoek had moeten controleren of hij op de door hem opgegeven adressen woonde. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Verweerder heeft op 12 februari 2024 een gesprek met eiser gehad. In dat gesprek heeft eiser aangegeven dat hij nergens woont, dat hij in de Brp staat ingeschreven op de [adres 2] te [plaats] en dat dit een postadres is. Eiser heeft in dat gesprek ook aangegeven dat hij 2 vaste slaapadressen heeft, maar heeft niet willen zeggen welke dat zijn. Hij heeft ten slotte verklaard dat hij niet op het adres [adres 1] woont, maar daar wel af en toe slaapt. Gelet op eisers verklaring en de schriftelijke verklaring van de hoofdbewoner dat eiser niet op de [adres 1] woont en dit adres alleen als postadres mag gebruiken, had verweerder geen gegronde reden om een huisbezoek af te leggen. Omdat eiser de exacte locatie van zijn vaste slaapadressen niet heeft willen zeggen, heeft verweerder niet kunnen controleren of hij hier wel verbleef en heeft zodoende het recht op bijstand niet vast kunnen stellen. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom terecht afgewezen.
4.5.
Het voorgaande betekent dat eiser ten tijde van belang geen recht op bijstand had. Verweerder heeft eiser een voorschot van € 825,32 verstrekt en was, nu achteraf is gebleken dat eiser geen recht had op bijstand, bevoegd het voorschot van eiser terug te vorderen. Dat staat in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, Pw. Verweerder kon in eisers geval in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik maken. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij door de terugvordering in een onaanvaardbare sociale, psychische en financiële situatie terechtkomt, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd. Er is daarom niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder in eisers geval geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het besluit onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen doel.
SGR 24/7850
4.6.
Voor wat betreft bestreden besluit 2 is de te beoordelen periode die van 21 februari 2024 (de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen) tot en met 18 maart 2024 (de datum van het toekenningsbesluit).
4.7.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, Pw. [3]
4.8.
Anders dan eiser heeft aangevoerd, is in zijn geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die verlening van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. In het gegeven dat hij over een langere periode diverse keren bijstand heeft aangevraagd en dat die aanvragen zijn afgewezen, liggen geen bijzondere omstandigheden besloten om het recht op bijstand in het kader van de huidige aanvraag eerder te laten ingaan dan 21 februari 2024, de datum waarop eiser zich bij verweerder heeft gemeld om een bijstandsaanvraag in te dienen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep met reg. nr. SGR 24/3873 is ongegrond. Bestreden besluit 1 blijft daarom in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van 6 december 2023 om bijstand in stand blijft.
5.1.
Het beroep met reg. nr. SGR 24/7850 is ongegrond. Bestreden besluit 2 blijft daarom in stand. Dit betekent dat de ingangsdatum van de aan eiser toegekende bijstand ongewijzigd 21 februari 2024 blijft.
5.2.
Omdat de beroepen ongegrond zijn krijgt eiser geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.SGR 24/3873 en SGR 24/7850
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 januari 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:80.
3.zie de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2025; ECLI:NL:CRVB:2025:385