In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De appellant had in de periode van 5 oktober 2011 tot en met 30 juni 2023 bijstand ontvangen, maar na een brand in zijn woning en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, werd zijn aanvraag om bijstand op 26 oktober 2023 afgewezen. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 november 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.E.L. Teerling, en het college door mr. V. van den Heuvel. De Raad concludeert dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie, wat leidt tot de bevestiging van de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand. De uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.