ECLI:NL:RBDHA:2025:11146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
11484497 \ RL EXPL 25-440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan drinkwaterleiding door werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een naamloze vennootschap, hierna te noemen [eiseres], en een besloten vennootschap, hierna te noemen [gedaagde]. De zaak betreft schade aan een drinkwaterleiding die is ontstaan tijdens werkzaamheden die door [gedaagde] zijn uitgevoerd. [eiseres] heeft op 10 november 2023 schade geconstateerd aan haar drinkwaternet, veroorzaakt door een beschadiging van een PVC-distributieleiding. De schade is door [eiseres] begroot op € 5.718,29, en zij vordert een totaalbedrag van € 6.903,20, inclusief rente en proceskosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2025 is [gedaagde] niet verschenen, terwijl [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.E. Heezius. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid voor de schade erkend, maar betwist de hoogte van de schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar betwisting van het schadebedrag en heeft geoordeeld dat [gedaagde] € 5.718,29 aan schadevergoeding aan [eiseres] moet betalen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00 en wettelijke rente toegewezen, waardoor het totaalbedrag op € 6.903,20 komt.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zijn begroot op € 1.063,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] de veroordelingen moet nakomen, ook als zij in beroep gaat tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JB/b
Zaaknummer: 11484497 \ RL EXPL [huisnummer] -440
Vonnis van 27 mei 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap [eiseres] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 december 2024;
- de aantekeningen van de griffier van de mondeling genomen conclusie van antwoord en productie 1, van 14 januari 2025.
1.2.
Op 14 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij voor [eiseres] drie toehoorders zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.E. Heezius. [gedaagde] is op de mondelinge behandeling niet verschenen. Mr. A.E. Heezius heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 november 2023 heeft [eiseres] geconstateerd dat aan de [adres] in [plaats] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , schade is ontstaan aan haar drinkwaternet. Tijdens werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van [gedaagde] werden uitgevoerd, is een PVC-distributieleiding beschadigd geraakt.
2.2.
[eiseres] heeft haar schade begroot op een bedrag van € 5.718,29.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 6.903,20, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Allereerst stelt [eiseres] dat [gedaagde] haar zorgplicht, zoals omschreven in de ‘Richtlijn zorgvuldig grondroeren, van initiatief tot gebruiksfase, CROW publicatie 500’, heeft geschonden. Als gevolg van deze schending heeft [eiseres] schade geleden tot een bedrag van € 5.718,29. [eiseres] heeft haar schade abstract begroot en met een schadeopstelling onderbouwd. Tevens vordert [eiseres] een bedrag van € 700,00 aan buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op de forfaitaire staffelbedragen van ‘Rapport voorwerk II’. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente, die tot de datum van dagvaarding € 484,91 bedraagt.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] erkent dat zij schade heeft toegebracht aan [eiseres] . [gedaagde] betwist een deel van de schade zoals door [eiseres] begroot. [gedaagde] onderbouwt haar standpunt met een rapport dat is opgesteld in opdracht van haar verzekeraar. Uit dit rapport volgt dat de herstelkosten moeten worden begroot op een bedrag van € 4.745,87 (exclusief btw). [gedaagde] heeft dit bedrag twee keer betaald aan [eiseres] , maar dit bedrag is steeds teruggestort.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Aansprakelijkheid
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] als gevolg van het schadeongeval. [gedaagde] heeft immers erkend deze schade te hebben toegebracht. De kern van het geschil tussen partijen richt zich op de vraag wat de omvang is van de schade en welke schade [gedaagde] aan [eiseres] dient te vergoeden.
Toetsingskader abstracte schadebegroting
4.2.
Op grond van artikel 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de benadeelde, in dit geval [eiseres] , zoveel mogelijk dient te worden geplaatst in de situatie waarin deze zou hebben verkeerd indien de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, niet zou hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de schade in beginsel wordt begroot aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan in het geval van zaakschade, zoals hier het geval, de schade – in afwijking van het uitgangspunt van concrete schadebegroting – in beginsel abstract worden begroot. In het algemeen wordt er bij het abstract begroten van schade vanuit gegaan dat de schade die de eigenaar van de beschadigde zaak lijdt, bestaat uit de waardevermindering van de zaak als gevolg van de beschadiging. Die waardevermindering zal in het algemeen, als reparatie mogelijk en verantwoord is, gelijk te stellen zijn aan de naar objectieve maatstaven te berekenen herstelkosten. De objectieve herstelkosten worden op hun beurt weer gesteld op het bedrag dat een bekwaam reparateur voor de reparatie in rekening zou hebben gebracht.
4.4.
[gedaagde] betwist de hoogte van de gevorderde schade en onderbouwt haar stelling met het rapport van [naam] , dat in opdracht van de verzekeraar van [gedaagde] is opgesteld. Uit dit rapport volgt dat [naam] een bedrag van € 4.745,87 aan schade heeft begroot. [naam] stelt dat bij het toedrachtonderzoek een half uur te veel in rekening is gebracht. Ook volgt uit het rapport van [naam] dat de door [eiseres] opgevoerde (volgens haar vaste en gebruikelijke) posten ‘storingsorganisatie: consignatie’, ‘storingsorganisatie: inkoop & logistiek’ en ‘storingsafhandeling-gebonden kosten’ niet mogen worden afgewenteld op [gedaagde] .
Kosten ‘eigen personeel’, ‘materialen’ en ‘diversen’
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat in het rapport van [naam] onvoldoende onderbouwing is te vinden voor het betoog van [gedaagde] dat de schade beperkt is gebleven tot € 4.745,87, waardoor de kantonrechter aan dit standpunt voorbij gaat. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] zo dat zij ten aanzien van de herstelkosten onder de posten ‘eigen personeel’, ‘materialen’ en ‘diversen’ een half uur aan kosten voor het toedrachtsonderzoek betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze betwisting onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt of de betwisting ziet op de ‘kosten toedrachtonderzoek op locatie’ of ‘kosten toedrachtonderzoek op bureau’.
Vaste posten
4.6.
Omdat in het door [gedaagde] ingebrachte rapport van [naam] staat vermeld dat in de schadebegroting door [naam] geen vaste posten zijn meegenomen, begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] deze kosten betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze kosten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, in die zin dat zij geen concrete bezwaren heeft geuit tegen deze posten. Bovendien heeft [eiseres] op de mondelinge behandeling, door onder meer te verwijzen naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 26 februari 2025 [1] , in het bijzonder de overwegingen 4.15.-4.26. uit dat vonnis, voldoende en objectiveerbaar inzicht gegeven in de omvang en opbouw van de door haar gestelde vaste kosten. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat [eiseres] – onder verwijzing naar jurisprudentie die gaat over andere netbeheerders – de stelling van [naam] / [gedaagde] heeft weerlegd dat zij de enige netbeheerder zou zijn die dit soort kosten verhaalt.
[gedaagde] moet een bedrag van € 5.718,29 aan schadevergoeding aan [eiseres] betalen
4.7.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] het door [eiseres] begrote schadebedrag van € 5.718,29 onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van dat bedrag.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiseres] vordert een bedrag van € 700,00 aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid voor de geleden schade en ter verkrijging van voldoening buiten rechte op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b en c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Uit hetgeen [eiseres] naar voren heeft gebracht, waaronder een verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017 [2] , wordt echter duidelijk dat zij enkel de buitengerechtelijke incassokosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder c BW vordert. Voor toewijzing van de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dient voldaan te worden aan het vereiste dat alleen kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. Tegen deze kosten is bovendien geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00 daarom toewijzen.
Wettelijke rente
4.9.
[gedaagde] is tevens de wettelijke rente verschuldigd, omdat zij de schadevergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten niet tijdig heeft betaald. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde wettelijke rente niet weersproken. De kantonrechter wijst daarom de gevorderde wettelijke rente als onweersproken en op de wet gegrond, toe.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
5.718,29
- buitengerechtelijke incassokosten
700,00
- wettelijke rente tot dagvaarding
484,91
+
Totaal
6.903,20
Geen sprake van schuldeisersverzuim
4.11.
[gedaagde] stelt dat zij tweemaal een bedrag van € 4.745,87 heeft overgemaakt en dat dit tweemaal weer is teruggestort. Uit artikel 6:29 BW volgt dat een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit maakt dat [eiseres] vrij was om een deelbetaling van [gedaagde] te weigeren. Van schuldeisersverzuim is dus geen sprake. Dit verweer van [gedaagde] staat dus niet aan toewijzing van de vordering van [eiseres] in de weg.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.063,22
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.903,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6.418,29, met ingang van 17 december 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.063,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.W. van Ravenstein en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 26 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:4452.
2.Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1764.