Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
de grieven I tot en met V in principaal appelbespreken. Deze grieven strekken alle ten betoge, kort gezegd, dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Hak West bij haar graafwerkzaamheden onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens Liander heeft gehandeld. Het hof oordeelt als volgt.
op welke manier was u betrokken bij de werkzaamheden op of omstreeks 27 augustus 2014 op de [adres] ?
Projectverantwoordelijke voor de uitvoering van de werkzaamheden op lokatie
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er getroffen?
Bij aanvang werkzaamheden zijn er op diverse plaatsen proefsleuven gegraven om het tracé te kunnen bepalen.
Hoe is de niet-ingetekende kabel aangetroffen en hoe is de ligging daarvan onderzocht?
Deze werd zichtbaar bij het inkalven van het talud van onze sleuf, (het afdekband) vervolgens handmatig de kabel opgezocht onder het afdekband. Repeteer werk!”
“middels voorsteken”. Bij gelegenheid van de in eerste aanleg (op 13 januari 2016) gehouden comparitie van partijen heeft [X] , ten slotte, verklaard, zakelijk, dat Hak West (kennelijk na het aantreffen van de niet op de klic-tekening vermelde kabel) geen contact heeft opgenomen met Liander
“omdat duidelijk was waar de kabel liep”.
Richtlijn zorgvuldig graven CROW 250, waarover (de advocaten van) partijen tijdens de pleidooien in appel desgevraagd hebben verklaard dat deze de verkeersopvattingen vertolken en vergelijkbaar zijn met de zogeheten NEN-normen, dient bij het aantreffen van een onbekende kabel hetzij de netbeheerder, dat wil zeggen: een schadepreventiewerker van Liander, te worden ingeschakeld hetzij het probleem zelf te worden opgelost. Het een noch het ander is gebeurd, want Liander is niet ingeschakeld (volgens [X] omdat duidelijk was waar de kabel liep, wat evident onjuist is gebleken) en het probleem is door Hak West niet adequaat opgelost, want de kabel is beschadigd. In dit verband wordt nog opgemerkt dat Liander onweersproken heeft gesteld dat de diepteligging van de kabel bekend was, dat tot op twintig centimeter daarboven mechanisch kon worden gegraven en dat de laatste twintig centimeter diepte handmatig door een grondwerker kon worden “voorgestoken”, zoals ook genoemde Richtlijn vermeldt, alsmede, dat Hak West weliswaar heeft gesteld dat in voormelde zin is voorgestoken maar bij gelegenheid van de pleidooien in appel desgevraagd heeft verklaard dat vervolgens de bocht/hoek waarin de onderhavige kabel bleek te lopen, níet is voorgestoken. Door klakkeloos (dat wil zeggen: zonder voldoende grond daarvoor) aan te nemen dat de kabel rechtdoor zou lopen en vanuit die veronderstelling zonder nadere voorzorgsmaatregelen te gaan graven op de plek waar de (naar links afbuigende) kabel feitelijk bleek te lopen, heeft Hak West naar het oordeel van het hof onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig ten opzichte van Liander, de netbeheerder, gehandeld. De omstandigheid dat boven de in de bocht/hoek lopende kabel geen rood afdekband was aangebracht doet hieraan niet af, ongeacht of het mogelijk was aldaar dergelijk band aan te brengen. Ook de omstandigheid dat Liander de nieuw aangelegde kabel mogelijk niet op tijd aan het kadaster heeft doorgegeven waardoor de aan Hak West verstrekte gegevens niet klopten (partijen verschillen van mening over de vraag binnen welke termijn volgens de WION wijzigingen als de onderhavige aan het kadaster dienen te worden doorgegeven), kan niet afdoen aan het hiervoor omschreven onrechtmatig karakter van het handelen van Hak West. Evenmin kan deze eventuele omstandigheid worden aangemerkt als eigen schuld in de zin van art. 6:101 lid 1 BW. De grieven falen dus.
grief VI in principaal appelbetwist Hak West alsnog de door Liander gestelde schade aan de kabel ter grootte van € 5.091,=. In het licht van de door Liander in eerste aanleg (als productie E4) overgelegde gespecificeerde factuur acht het hof deze grief onvoldoende toegelicht. In ieder geval acht het hof op grond van dat stuk en de door Liander bij memorie van antwoord op haar schade gegeven toelichting, waar Hak West vervolgens het zwijgen toe heeft gedaan, voldoende aannemelijk dat Liander de door haar gestelde schade heeft geleden. Ook deze grief faalt dus.
grief in incidenteel appelhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte slechts een bedrag van € 629,59 aan buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen en niet het te dezen gevorderde bedrag van € 700,=. Liander betoogt in dit verband, kort gezegd, dat de kantonrechter de verkeerde staffel, te weten die van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (Stb. 2012, 141, verder: het Besluit) heeft toegepast.