ECLI:NL:RBDHA:2025:11101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL25.12967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst op basis van mvv-vereiste en Turks associatierecht

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser, een Turks onderdaan, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die zich beriep op het mvv-vereiste. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven, omdat het mvv-vereiste niet in strijd is met het Turks associatierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen ongegrond werd verklaard. Eiser heeft in zijn beroepschrift argumenten aangevoerd waarom hij het niet eens is met deze eerdere uitspraken, maar de rechtbank concludeert dat de gronden van eiser identiek zijn aan die in eerdere procedures.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven, omdat het toepassen van het vereiste om in het bezit te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf (het mvv-vereiste) niet in strijd is met het Turks associatierecht. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 3. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. De minister heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 6 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 maart 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
Beoordeling door de rechtbank
3. In deze procedure gaat het om de vraag of de minister het mvv-vereiste kan tegenwerpen aan eiser, een Turks onderdaan die een aanvraag voor arbeid in loondienst heeft ingediend. Volgens eiser is dat in strijd met het Turks associatierecht.
3.1.
De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft in een uitspraak van 1 november 2024 een beroep tegen het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij Turkse onderdanen ongegrond verklaard. [2]
3.2.
Eiser heeft in zijn beroepschrift toegelicht waarom hij het niet eens is met die uitspraak en waarom het tegenwerpen van het zelfstandige mvv-vereiste volgens hem niet is toegestaan.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgronden overeenkomen met de gronden die de gemachtigde van eiser in andere procedures naar voren heeft gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft die gronden besproken in een uitspraak van 9 april 2025, waarin is geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van de uitspraak van 1 november 2024. [3] Aangezien de gronden van eiser identiek zijn, komt de rechtbank onder verwijzing naar die uitspraak van 9 april 2025 tot het oordeel dat ook eisers beroep ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18071.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5861.