ECLI:NL:RBDHA:2025:10920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de asielaanvraag van eiser, die op 14 december 2024 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 15 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank oordeelde dat de minister voor België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de opvangproblematiek in België. De rechtbank heeft uiteengezet dat de Belgische autoriteiten zich inspannen om het aantal opvangplaatsen te vergroten en dat er geen sprake is van systeemfouten in de opvangvoorzieningen. Eiser betoogde dat alleenstaande mannen in België niet worden toegelaten tot de opvang, maar de rechtbank oordeelde dat deze problemen niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel ter discussie te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en hem aan België mag overdragen. De proceskosten van eiser worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. [1] Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister mag voor België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is in België weliswaar sprake van opvangproblematiek, maar die is niet van een zodanig niveau dat ook sprake is van systeemfouten in de Belgische opvangvoorzieningen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 3 staat hoe het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag tot stand is gekomen. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister voor België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 14 december 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 15 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek geaccepteerd.
Mag de minister voor België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de minister voor België niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Alleenstaande mannen zoals eiser worden in België niet toegelaten tot de opvang, waardoor sprake is van systeemfouten in de Belgische opvangvoorzieningen. Ondanks de inspanningen van de Belgische autoriteiten om het aantal opvangplaatsen te laten toenemen, blijft het aantal opvangplaatsen in België beperkt. Daar komt bij dat de Belgische autoriteiten bij het verdelen van de beschikbare opvangplaatsen voorrang geven aan vrouwen, kinderen en kwetsbare personen. Alleenstaande mannen zijn hierdoor vaak aangewezen op de daklozenopvang, die alleen nachtopvang omvat. Zicht op een reguliere opvangplaats is er voor hen – zelfs als zij worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening – meestal niet, omdat er lange wachtlijsten zijn en deze alleen maar langer worden. [4] Sinds het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in maart 2024 dat de minister voor België desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan [5] is de situatie verder verslechterd. [6] De zittingsplaatsen Rotterdam en Groningen van deze rechtbank hebben daarom geoordeeld dat de minister beter moet motiveren waarom hij voor België nog steeds uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Ook de Afdeling heeft aanleiding gezien om de minister nadere vragen te stellen. Gelet hierop kan de minister niet langer met verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling het standpunt innemen dat hij voor België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en zal hij de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister mag voor België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In haar uitspraak van 2 april 2025 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat alleenstaande mannen in België bij het verkrijgen van een opvangplaats nog steeds tegen problemen aanlopen, maar dat deze problemen niet betekenen dat sprake is van systeemfouten in de Belgische opvangvoorzieningen. [8] Hierbij is onder meer van belang geacht dat de Belgische autoriteiten zich inspannen om het aantal opvangplaatsen te laten groeien en stimuleren dat op efficiëntere wijze gebruik wordt gemaakt van de beschikbare capaciteit. Uit deze berichtgeving blijkt geen onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. De rechtbank is ook op dit moment en in deze zaak nog steeds overtuigd van de juistheid van dit oordeel en sluit zich hierbij aan. De door eiser aangehaalde informatie van de ELENA-coördinator schetst verder geen ander beeld van de situatie in België dan al in deze uitspraak is betrokken. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook het door eiser aangehaalde AIDA-rapport van mei 2024 en het rapport “Niet-opvangbeleid” betrokken. Dat andere zittingsplaatsen van deze rechtbank anders hebben geoordeeld over de Belgische opvangvoorzieningen en dat de Afdeling nadere vragen aan de minister heeft gesteld, is geen reden om van deze uitspraak af te wijken. Er bestaat daarom ook geen reden voor het oordeel dat de minister beter moet motiveren waarom hij voor België uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft en de minister hem aan België mag overdragen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in de artikelen 28 en 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Eiser baseert dit mede op informatie van Fedasil van 10 oktober 2023.
5.ABRvS 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896.
6.Eiser wijst ter onderbouwing op het AIDA-rapport van mei 2024, een e-mailwisseling met de ELENA-coördinator uit België van 5 juni 2024 en het rapport “Niet-opvangbeleid” van enkele samenwerkende Belgische hulporganisaties.
7.Rb. Den Haag (zp Groningen) 5 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1426; Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13861; Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 19 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11372.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5581.