ECLI:NL:RBDHA:2025:10655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. De minister had op 31 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat de vreemdeling de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of beletten. Tijdens de zitting op 13 juni 2025, die via telehoren werd gehouden, was de vreemdeling aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf meer had, omdat zijn asielaanvraag eerder buiten behandeling was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de minister terecht geen lichter middel had opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Algerije was en dat de minister voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24517

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. Bij besluit van 31 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(
lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft, omdat zijn asielaanvraag van 12 september 2024 door de minister bij meeromvattend besluit van
6 februari 2025 buiten behandeling is gesteld. Eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat alle zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3a, 3c, 3d, en 3e aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [2]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3d niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de zware grond 3c feitelijk juist is. De omstandigheid dat eiser vanwege zijn strafrechtelijke detentie geen gevolg kon geven aan het aan hem opgelegde terugkeerbesluit, is niet relevant voor de feitelijke juistheid van de grond 3c. [3] Ook de zware grond 3e is feitelijk juist, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser verschillende geboortedata heeft opgegeven. Eiser betwist dat ook niet. De beroepsgrond dat eiser in Nederland niet heeft gelogen over zijn geboortedatum, maakt dat niet anders. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de lichte gronden niet heeft betwist. De gronden kunnen de maatregel dragen.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister ook de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordien, medische behandeling in het Detentiecentrum Rotterdam beschikbaar is. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van andere persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
7. De minister heeft ter zitting aangegeven dat op 2 juni 2025 aan het OM is gevraagd of er bezwaar bestaat tegen de uitzetting van eiser. Verder heeft er op 4 juni 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden en is op 12 juni 2025 schriftelijk gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Zicht op uitzetting
8. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [4] Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Algerije geen lp [5] binnen een redelijke termijn aan eiser zou kunnen verstrekken.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Afdelingsuitspraak van 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3338, r.o. 13.2.
4.Afdelingsuitspraak van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, bevestigd met de uitspraak van 9 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5027.
5.Laissez-passer.