Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Guinese nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn detentiegeschiktheid. Volgens eiser was er aanleiding om te twijfelen aan zijn psychische gesteldheid op het moment van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Zowel tijdens zijn gehoor als tijdens het gesprek met zijn gemachtigde heeft eiser slechts kort of niet geantwoord, zonder dat duidelijk werd of hij de vragen begreep. Voorafgaand aan zijn gehoor heeft zijn gemachtigde contact opgenomen met de AVIMom haar zorgen omtrent eiser te uiten. De AVIM heeft toegezegd een arts in te schakelen. Een arts is echter pas na het opleggen van de maatregel geraadpleegd en dit enkel in verband met zijn lichamelijke klachten. Uit het dossier blijkt verder niet dat ook eisers geestelijke toestand is onderzocht of beoordeeld, noch dat verweerder zich heeft vergewist of eiser wel in staat was om te worden gehoord. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 5 maart 2025,waarin onder vergelijkbare omstandigheden is geoordeeld dat de maatregel niet had mogen worden opgelegd zonder nader onderzoek naar detentiegeschiktheid. De bewaring is reeds daarom onrechtmatig. Daarnaast voert eiser aan dat ook de motivering over het niet opleggen van een lichter middel tekortschiet, nu niet is meegewogen of het verblijf in bewaring voor eiser niet onevenredig bezwarend is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd en dat geen sprake is van detentieongeschiktheid. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser blijkt weliswaar dat eiser korte antwoorden gaf, maar niet dat hij de vragen niet begreep en niet in staat was om een gesprek te voeren. Verweerder wijst erop dat eiser, weliswaar na de inbewaringstelling, door een arts is bezocht en dat hij medicatie heeft gekregen voor zijn lichamelijke klachten. Dat de arts zich niet expliciet heeft uitgelaten over de geestelijke gesteldheid van eiser, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van de arts. Ten aanzien van de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 5 maart 2025, waar eiser naar verwijst, meent verweerder dat die zaak wezenlijk verschilt van het voorliggende geval. In die zaak ging het namelijk om een vreemdeling die apathisch voor zich uit staarde en helemaal niet aanspreekbaar was. Verweerder stelt dat er ook in het vertrekgesprek geen twijfel is ontstaan over de detentiegeschiktheid van eiser. Bovendien geldt dat het in eerste instantie aan eiser is om, eventueel met behulp van zijn gemachtigde, zijn medische klachten te melden en een beroep te doen op de medische dienst, ook als het gaat om detentieongeschiktheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser op het moment van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet onder invloed was van alcohol. Uit het HV21-formulier van 4 juni 2025 blijkt dat de gemachtigde van eiser voorafgaand aan het gehoor haar zorgen over het welzijn van eiser telefonisch met de AVIM heeft gedeeld, omdat zij tijdens het contact nauwelijks in staat was om met hem te communiceren. De rapporteur heeft daarop aangegeven extra aandacht te hebben voor de medische omstandigheden van eiser en ook een GGD-arts te zullen vragen om hem te bezoeken. Daarmee had verweerder voorafgaand aan het gehoor een concreet signaal ontvangen dat eiser mogelijk niet goed in staat was om adequaat te worden gehoord.
5. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser korte, onsamenhangende of niet ter zake doende antwoorden gaf. Op pagina 4 van het gehoor is genoteerd dat het “
niet overduidelijk is of hij [eiser] alles begrijpt of wil begrijpen of dat hij het gehoor opzettelijk frustreert”. Op pagina 8 van het gehoor merkt de verbalisant ook op dat eiser korte antwoorden gaf, de vragen meerdere keren herhaald moesten worden, maar dat de rapporteur wel het idee had dat eiser de vragen begreep.
6. Zoals de Afdelingheeft overwogen in haar uitspraak van 15 juni 2022, is het horen van de vreemdeling als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Vbeen essentieel onderdeel van de voorbereiding van de maatregel van bewaring. Daarmee stelt verweerder de vreemdeling in de gelegenheid zijn zienswijze te geven op de voorgenomen maatregel en zijn persoonlijke belangen naar voren te brengen. Indien er signalen zijn dat een vreemdeling psychisch niet in staat is om zijn belangen adequaat kenbaar te maken, mag verweerder niet zonder meer aannemen dat hij is gehoord in de zin van artikel 5.2 van het Vb. In dergelijke gevallen rust op verweerder de plicht om zich op een andere manier in te spannen om voldoende kennis te vergaren over de belangen van de vreemdeling. Uit de Afdelingsuitspraak van 15 juni 2022 blijkt dat verweerder deze verplichting in die zaak had ingevuld onder andere door vooraf contact op nemen met de gemachtigde van de vreemdeling, medische informatie op te vragen en ook bekende informatie uit eerdere procedures te betrekken. In onderhavige zaak blijkt echter niet dat verweerder, ondanks de aanwezige signalen voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, dergelijke inspanningen heeft verricht. Ook blijkt niet dat is onderzocht of eiser in staat was om het gehoor op verantwoorde wijze te ondergaan.
7. De enkele omstandigheid dat eiser tijdens het gehoor aanwezig was en op vragen heeft gereageerd, is onder genoemde omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat is voldaan aan de hoorplicht van artikel 5.2 van het Vb. De rechtbank acht van belang dat eiser volgens het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, korte, onsamenhangende of geen antwoorden gaf op de vragen die werden gesteld door de verbalisant. Daarbij leidt de rechtbank uit het verslag van het gehoor en uit de opmerkingen die de verbalisant daarbij zelf heeft geplaatst af, dat vragen moesten worden herhaald en dat niet duidelijk was of eiser de vragen begreep. In samenhang bezien met het signaal afkomstig van de gemachtigde van eiser, had het gedrag van eiser verweerder aanleiding moeten geven om nader te onderzoeken of eiser psychisch in staat was zijn belangen voldoende adequaat kenbaar te maken dan wel, bij gebreke van zo’n onderzoek of negatief uitsluitsel op basis van dat onderzoek, om zich op een andere manier in te spannen om kennis over de belangen van eiser te vergaren.
8. De rechtbank slaat ook nog acht op het verslag van het vertrekgesprek van 5 juni 2025. Daaruit leidt de rechtbank af dat eiser dat gesprek zelf voortijdig en, kennelijk, zonder enige toelichting heeft verlaten. Daarnaast reageerde eiser ook tijdens de zitting eiser uitsluitend met korte en onsamenhangende antwoorden, zonder inhoudelijke reactie op de gestelde vragen, wat de reeds uit het dossier gerezen twijfel over de psychische gesteldheid van eiser bevestigt.
9. Gelet op het voorgaande is de maatregel van bewaring niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 4 juni 2025 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van vandaag, 18 juni 2025.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel:
15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.500 -,
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).