ECLI:NL:RBDHA:2025:1057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot asielaanvraag en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Ugandese nationaliteit te hebben, had op 13 januari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Dit besluit werd aangevochten door eiser, die tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank behandelde de zaak op 22 januari 2025, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd, ondanks de claim van eiser dat zijn voorkeursadvocaat niet was benaderd. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende inspanningen had geleverd om eiser van rechtsbijstand te voorzien, en dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel. Eiser had op het moment van inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven in verband met de overdracht van eiser naar Polen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met een voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Ugandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1985.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Voortraject

3. Eiser voert allereerst aan dat verweerder heeft verzuimd om eisers voorkeursadvocaat te benaderen. Uit het proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat eiser zelf heeft verzocht om zijn voorkeursadvocaat. Eisers gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, heeft in de ochtend van de staandehouding eisers aanvraag voor verblijf bij partner naar zijn regievoerder in het AZC gemaild. Eisers gemachtigde was daarmee bekend bij de Dienst Terugkeer en Vertrek. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van zittingsplaats Middelburg van 7 december 2023. [2]
4. Niet in geschil is dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring op 13 januari 2025 is gehoord zonder bijstand van een advocaat. Ten tijde van de ophouding heeft eiser reeds aangegeven rechtsbijstand te wensen van zijn voorkeursadvocaat. In het betreffende proces-verbaal staat deze wens vermeld, zonder vermelding van de naam van de voorkeursadvocaat.. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit de mailwisseling met de uitvoerende ambtenaar is gebleken dat eiser enkel de achternaam (Berg) en geen aanvullende gegevens van zijn voorkeursadvocaat heeft opgegeven, waardoor het niet te achterhalen was wie zijn voorkeursadvocaat was nu er talloze advocaten zijn met de naam Berg. De naam van de door eisergenoemde voorkeursadvocaat (Berg) week daarnaast af van de advocaat die in het systeem van verweerder stond, waarna de piketcentrale per mail hierover is geïnformeerd. Vervolgens is verzocht om een piketadvocaat. De piketmelding is door Mr. J.W.F. Noot geaccepteerd. In de ochtend van de staandehouding heeft de door eiser opgegeven voorkeursadvocaat, mr. R.C. van den Berg, eisers aanvraag voor verblijf bij partner naar de regievoerder gemaild. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de regievoerder die aanvraag heeft ontvangen vóórdat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling plaatsvond. De aanvraag is echter ontvangen nádat de piketmelding was verstuurd. De regievoerder heeft er niet aan gedacht om eisers voorkeursadvocaat alsnog te benaderen, omdat mr. J.W.F. Noot de piketmelding al had geaccepteerd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gang van zaken een schending van eisers recht op rechtsbijstand. Eiser heeft voorafgaand aan het gehoor te kennen gegeven dat hij een voorkeursadvocaat heeft. Hiermee heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij rechtsbijstand wenst door zijn voorkeursadvocaat. Na een verzoek van een vreemdeling om rechtsbijstand is verweerder gehouden de nodige inspanningen te verrichten om de vreemdeling van de gevraagde rechtsbijstand te voorzien. [3] Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de regievoerder eisers aanvraag voor verblijf bij partner voor de aanvang van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van mr. R.C. van den Berg heeft ontvangen, heeft verweerder niet voldoende inspanning geleverd om de door eiser benoemde voorkeursadvocaat, mr. R.C. van den Berg, alsnog op de hoogte te brengen. De rechtbank overweegt dat het voldoende duidelijk was voorafgaand aan het gehoor, dat mr. R.C. van den Berg de voorkeursadvocaat van eiser was.
6. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Gelet op omstandigheid dat mr. R.C. van den Berg eiser alsnog heeft kunnen bijstaan in de procedure en gesteld noch gebleken is dat mr. R.C. van den Berg, ingeval hij al voor het gehoor op de hoogte zou zijn gesteld, dat gehoor had kunnen en willen bijwonen, is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag
7. Eiser meent dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59a van de Vw, omdat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening. [4] Eiser had echter op dat moment rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, van de Vw.
8. De Afdeling [5] heeft geoordeeld dat, zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening, de vrijheidsbenemende maatregel daarop gebaseerd moet zijn. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening viel. Verweerder heeft op 25 november 2022 een overnameverzoek aan de Poolse autoriteiten gestuurd omdat uit EU-VIS is gebleken dat Polen een visum heeft verleend aan eiser met een geldigheidsduur van 25 januari 2022 tot 31 oktober 2022. Op 5 december 2022 is een claimakkoord met de Poolse autoriteiten tot stand gekomen. Verweerder heeft eisers asielaanvragen bij beschikkingen van 10 februari 2023 en 4 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft eiser dan ook op de juiste grondslag in bewaring gesteld. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Maatregel van bewaring
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [7] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [8] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [9] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
10. Eiser betwist alle zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij op een rechtmatige wijze Nederland is ingereisd. Toen eiser in Nederland binnenkwam was zijn Poolse visum immers nog geldig. Dat hij de intentie zou hebben om asiel aan te vragen, is niet van belang. Ten aanzien van de gronden 3k en 3m voert eiser aan dat hij wel degelijk heeft meegewerkt aan zijn overdracht. Eiser is immers naar ieder vertrekgesprek gekomen. Bovendien zijn het doen van een nieuwe asielaanvraag en een aanvraag voor verblijf bij partner geen handelingen waaruit zonder meer moet worden afgeleid dat eiser niet wilt meewerken aan zijn overdracht naar Polen. Eiser stelt dan ook dat er geen gronden zijn die de maatregel kunnen dragen.
11. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser was bij inreis in Nederland weliswaar in het bezit van een geldig paspoort en een geldig visum, echter is gebleken dat eiser de intentie had om met dit visum Nederland in te reizen en een asiel aanvraag te doen. Eiser heeft bij de ondertekening van de aanvraag van het visum onder meer verklaard het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van de geldigheid van het af te geven visum te zullen verlaten. Door het tweemaal indienen van een asielaanvraag en een aanvraag voor verblijf bij partner te doen in Nederland, blijkt dat eiser deze intentie niet had. Gelet hierop is eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland ingereisd. Verweerder heeft ook terecht de zware grond 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft op 10 februari 2023 en 4 november 2024 een overdrachtsbesluit ontvangen. Hij heeft hierna geen activiteiten ondernomen om zijn overdracht te realiseren. Hierbij is van belang dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij wilt meewerken aan zijn overdracht aan Polen, maar hij heeft vervolgens een opvolgende asielaanvraag en op 13 januari 2025 een aanvraag voor verblijf bij partner ingediend. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser zijn overdracht naar Polen wilt belemmeren. De rechtbank stelt verder vast dat de overdrachtstermijn is afgelopen op 16 januari 2025 en dat gelet hierop de grond feitelijk juist is. Nu ook deze grond terecht is tegengeworpen, moet worden vastgesteld dat de maatregel berust op voldoende gronden. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico op onderduiken aangenomen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel en voortvarend handelen
12. Ten onrechte is volgens eiser ook geconcludeerd dat een lichter middel niet kan worden toegepast. De enige reden van eisers inbewaringstelling, was het verstrijken van de
overdrachtstermijn. Verweerder heeft nooit eerder een vlucht geboekt waarmee eiser zelfstandig had kunnen vertrekken, terwijl hij steeds aan de meldplicht heeft voldaan en aan vertrekgesprekken heeft deelgenomen. Mede gelet op de uitspraak op zijn beroep had verweerder veel eerder een vlucht kunnen aanvragen. In zoverre is er sprake van onvoldoende voortvarend handelen.
13. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het significante risico op onttrekking dat daaruit voortvloeit heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Eiser heeft reeds de mogelijkheid gehad om te vertrekken, maar heeft dit niet gedaan. Een lichter middel had dus niet geleid tot het beoogde eindresultaat, een overdracht aan de Poolse autoriteiten. Eiser heeft eerder ook een meldplicht gehad, maar ook dit heeft niet geleid tot zijn vertrek. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om nu wederom een meldplicht op te leggen. De omstandigheid dat eiser steeds aan zijn meldplicht heeft voldaan en heeft deelgenomen aan vertrekgesprekken, betekent nog niet dat hij zich niet aan toezicht zal onttrekken als er een lichter middel wordt toegepast. Tot slot is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Verweerder heeft op 4 november 2024 een overdrachtsbesluit genomen naar aanleiding van eisers herhaalde asielaanvraag. Op 13 december 2024 is eisers beroep ongegrond verklaard. Op 18 december 2024 is een vlucht naar Polen aangevraagd en op 27 december 2024 zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Dit is voldoende voortvarend. De stelling van eiser dat het sneller had gekund is onvoldoende voor een ander oordeel. Immers, verweerder moet ook de tijd worden gegund om de overdracht te organiseren.
Ambtshalve toets [10]
15. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2483.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122.
7.Verordening (EU) nr. 604/2013.
8.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
10.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.