ECLI:NL:RBDHA:2025:1046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Tsjechië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 6 januari 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten in Tsjechië niet in staat zijn om zijn verdragsverplichtingen na te komen. Eiser heeft zijn vrees voor overdracht naar Tsjechië niet voldoende onderbouwd, ondanks zijn stellingen over extremistisch geweld en discriminatie. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel geldt, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opgaat. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser over de situatie in Tsjechië onvoldoende is om de beslissing van de verweerder te weerleggen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.627

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 6 januari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1986. Eiser heeft op 12 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de verdere behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 februari 2018 in Tsjechië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 27 november 2024 een terugnameverzoek gestuurd naar de autoriteiten van Tsjechië. De autoriteiten van Tsjechië zijn op 9 december 2024 niet akkoord gegaan met het terugnameverzoek van verweerder. [2] Verweerder heeft een second opinion verzoek verstuurd op 10 december 2024. [3] De autoriteiten van Tsjechië zijn hier op 18 december 2024 mee akkoord gegaan. [4]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, en voert daartoe het volgende aan. In Tsjechië is sprake van een toename van extremistisch geweld, discriminatie en racisme ten aanzien van migranten. De autoriteiten van Tsjechië kan niet om bescherming worden verzocht omdat de autoriteiten negatief tegenover migranten staan. Eiser vreest daarom voor overdracht aan Tsjechië. Voorts getuigt zijn overdracht aan Tsjechië van onevenredige hardheid en had verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag aan zich moet trekken. Eiser heeft al veel meegemaakt en tot op heden heeft hij nog niet de kans gekregen om zijn asielrelaas naar voren te brengen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld in haar uitspraak van 1 november 2019 [5] en recentelijk in haar uitspraak van 18 oktober 2024. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is hier niet in geslaagd. De enkele stelling dat er in Tsjechië sprake is van een toename van extremistisch geweld, discriminatie en racisme ten aanzien van migranten is in dit verband onvoldoende. Eiser heeft zijn gestelde vrees niet nader onderbouwd. Hierbij wordt meegewogen dat eiser in zijn aanmeldgehoor [7] heeft verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen overdracht naar Tsjechië. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat de autoriteiten in Tsjechië hun verdragsverplichtingen nakomen en dat zij eiser zullen beschermen tegen eventuele bedreigingen of pressie door derden. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Tsjechische autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Tsjechische autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, komt verweerder een discretionaire bevoegdheid toe. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [8]
6. De enkele, niet onderbouwde stellingen dat eiser veel heeft meegemaakt en dat er geen gelegenheid is geweest in Nederland en Tsjechië om zijn asielrelaas naar voren te brengen, is geen aanleiding voor verweerder om eisers asielverzoek aan zich te trekken. In de Dublinprocedure wordt niet beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een dergelijke verblijfsvergunning, dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016. [9] In de Dublinprocedure gaat het slechts om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Eiser kan zijn asielrelaas naar voren brengen bij de autoriteiten van Tsjechië. In het aanmeldgehoor heeft eiser bovendien aangegeven dat hij de asielprocedure in 2018 niet heeft afgewacht en zelfstandig is vertrokken naar Duitsland. Uit voorgaande blijkt dan ook niet dat eiser in Tsjechië niet de gelegenheid heeft gehad om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Eiser krijgt hier na overdracht aan Tsjechië de mogelijkheid voor, nu zij verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Vooralsnog bestaat er geen reden om te veronderstellen dat de autoriteiten van Tsjechië eiser niet de gelegenheid zullen bieden in het kader van zijn asielaanvraag om zijn asielrelaas naar voren te brengen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU nr. 604/2014).
2.Artikel 19, tweede lid, van de Dublin verordening,
3.Artikel 4 van de Verordening (EU nr. 1560/2003).
4.Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
7.Op 20 november 2024.
8.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.