Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Tsjechië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 6 januari 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten in Tsjechië niet in staat zijn om zijn verdragsverplichtingen na te komen. Eiser heeft zijn vrees voor overdracht naar Tsjechië niet voldoende onderbouwd, ondanks zijn stellingen over extremistisch geweld en discriminatie. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel geldt, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opgaat. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser over de situatie in Tsjechië onvoldoende is om de beslissing van de verweerder te weerleggen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.