ECLI:NL:RBDHA:2024:17119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese Unie heeft regelgeving, vastgelegd in de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Tsjechië gedaan, dat door Tsjechië is aanvaard. Eiser betoogt dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Tsjechië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De rechtbank concludeert dat de minister zich voldoende heeft vergewist van de situatie voor Dublinclaimanten in Tsjechië en dat er geen objectieve informatie is die erop wijst dat de situatie voor deze groep wezenlijk is verslechterd. Eiser heeft geen asiel aangevraagd in Tsjechië en heeft geen problemen ondervonden, wat zijn argumenten verder ondermijnt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]
(gemachtigde: mr. M. Verzijden)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om terugname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de minister voor Tsjechië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Tsjechië. De minister erkent namelijk dat de positie van asielzoekers in Tsjechië nog steeds moeilijk is. Volgens eiser geeft dit aan dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Hierdoor bestaat er voor de minister een verregaande onderzoek- en vergewisplicht. Dat volgt uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 29 februari 2024. [3] Eiser wijst in dit verband ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024. [4] Uit deze uitspraak volgt dat de minister uit eigen beweging rekening dient te houden met relevantie informatie waar hij niet onkundig van kan zijn. Hierdoor is in enkele gevallen sprake van een verschuivende bewijslast waardoor de minister een nadere vergewisplicht heeft. Eiser verzoekt de rechtbank, anders dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2024 [5] , de verschuiving van de bewijslast wel toe te passen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het EU-Handvest [7] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [8]
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Tsjechië niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 april 2024 waarin de Afdeling heeft bevestigd dat er in het geval van Tsjechië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [9] Eiser heeft niet met objectieve informatie onderbouwd welke omstandigheden ervoor zorgen dat dit in zijn geval niet zo is. Ook bieden de persoonlijke omstandigheden van eiser geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat de asielprocedure in Tsjechië niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet. Eiser heeft immers geen asiel aangevraagd in Tsjechië en heeft dus niet zelf in deze procedure gezeten. Ook heeft hij verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden in Tsjechië. [10]
5.3.
Ten aanzien van het beroep door eiser op de eigen onderzoek- en vergewisplicht door de minister overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.1.
Het Hof van Justitie heeft in het kader van de bewijslastverdeling in het arrest X van 29 februari 2024 overwogen dat de lidstaten in voorkomend geval – naast het beoordelen van de door betrokkene specifiek overgelegde informatie en het meewerken aan de vaststelling van de feiten en de risicotaxatie – ook op eigen initiatief rekening moeten houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. [11] Het is in dit kader dat deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in haar uitspraak van 27 maart 2024 [12] een – onder omstandigheden – nadere/verderstrekkende vergewisplicht voor de minister heeft aangenomen.
5.3.2.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich onvoldoende heeft vergewist van de algemene situatie voor Dublinclaimanten in Tsjechië. Er is niet gebleken van objectieve informatie – waarvan de minister niet onkundig kan zijn – waaruit volgt dat de situatie voor Dublinclaimanten wezenlijk is verslechterd. De enkele opmerking van de minister in het bestreden besluit waarin hij erkent dat de positie van asielzoekers in Tsjechië nog steeds moeilijk is, is hiervoor onvoldoende. Het beroep van eiser op het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 slaagt daarom niet.
5.3.3.
Tot slot heeft de minister er terecht op gewezen dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Tsjechië. Als eiser van mening is dat Tsjechië zich hier niet aan houdt kan hij een klacht indienen bij de autoriteiten van Tsjechië. Het is de rechtbank niet gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.ECLI:EU:C:2024:195 X tegen Nederland.
4.Rb Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch), 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
5.Rb Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch), 19 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14300.
6.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Hof van Justitie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.ABRvS 23 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1695.
10.Verslag gehoor aanmeldfase van 19 februari 2024, pagina 6.
11.Zie paragraaf 77 en 78 van arrest X.
12.Rb Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch), 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.