ECLI:NL:RBDHA:2025:10451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/8860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaar bij Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen zijn ontslag wegens plichtsverzuim behandeld. Eiser, werkzaam bij Defensie, werd ontslagen na herhaaldelijk gebruik van zijn dienstauto voor privédoeleinden, ondanks eerdere waarschuwingen. De rechtbank oordeelt dat het ontslag op goede gronden is gegeven. Eiser had in 1991 bij Defensie gewerkt en was in 2015 als medewerker pestmanagement aangesteld. Hij had de beschikking over een dienstauto, maar maakte deze ook buiten werktijd voor privéritten gebruik. Dit leidde tot een schorsing en uiteindelijk ontslag in maart 2024. Eiser werd eerder vrijgesproken van joyriding, maar de rechtbank stelt dat dit niet in strijd is met de onschuldpresumptie, omdat het ontslag gebaseerd is op plichtsverzuim. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser zijn meegewogen, maar dat het ontslag proportioneel is gezien de ernst van het plichtsverzuim. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.C.M. Nieuweboer-Wegman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ontslag wegens plichtsverzuim.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen, verzegeld van [naam] , de leidinggevende van eiser. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in 1991 aangesteld bij het burgerpersoneel van Defensie. Op 1 juli 2015 is hij geplaatst als medewerker pestmanagement/ongediertebestrijder bij het Bureau geïntegreerd pestmanagement, met zijn woonplaats als standplaats. Voor de uitvoering van zijn werk heeft hij de beschikking over een dienstauto (de dienstauto).
2.1
Gebleken is dat eiser gebruik maakte van zijn dienstauto buiten werktijd. Verweerder heeft eiser in 2020 en 2022 aangesproken op het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden en aangegeven dat dit niet was toegestaan.
2.2
Eind 2022, begin 2023 is vastgesteld dat eiser een aantal snelheidsovertredingen had begaan op plaatsen waar hij niet in opdracht van verweerder hoefde te werken. Door de leidinggevende van eiser is op 4 mei 2023 aangifte van joyriding gedaan bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Bovendien is verweerder de rittenstaten van eiser per kwartaal gaan controleren.
2.3
Verweerder heeft vastgesteld dat de dienstauto in het derde en vierde kwartaal van 2023 opnieuw voor privéritten is gebruikt.
2.4
Eiser is op 2 november 2023 geschorst en voorgedragen voor ontslag. Op 11 maart 2024 is hij ontslagen wegens plichtsverzuim.
2.5
Op 28 juni 2024 is eiser door de politierechter vrijgesproken van joyriding. [1] Volgens het oordeel van de politierechter kon niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk wederrechtelijk een PNOD voertuig heeft gebruikt. Het Openbaar Ministerie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld; dit hoger beroep loopt nog.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Eiser is op 28 juni 2024 vrijgesproken door de politierechter, die over hetzelfde feitencomplex heeft geoordeeld. Hij moet dan ook voor onschuldig worden gehouden op grond van artikel 6, tweede lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het bestreden besluit is strijdig met deze onschuldpresumptie.
4. Eiser, die paraat stond om te allen tijde op militaire locaties over het hele land te worden ingezet, ook buiten normale werktijden, had 24 uur per dag de beschikking over de dienstauto. Eiser kon niet voor privédoelen met zijn eigen auto reizen, omdat hij ieder moment kon worden weggeroepen voor het werk, terwijl de voor het werk benodigde hulpmiddelen alleen in de dienstauto mogen worden vervoerd. Het gebruik werd bovendien jarenlang gedoogd. Van toerekenbaar plichtsverzuim is dus geen sprake.
5. Eiser heeft bijna 30 jaar uitstekend gefunctioneerd en had nog een paar jaar te gaan tot zijn pensioen. Hij is afhankelijk van zijn salaris om aan al zijn vaste lasten te kunnen voldoen. Gezien de specifieke functie en de leeftijd van eiser is het voor hem heel moeilijk om op de arbeidsmarkt geschikt werk te vinden. Verweerder heeft de persoonlijke belangen van eiser niet zorgvuldig in de afweging betrokken en het bestreden besluit is dan ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De onschuldpresumptie
6. Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie brengt mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak, in een latere bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. [2] Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie moet betrokkene stellen en bewijzen dat een voldoende verband bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Als een dergelijk verband is vastgesteld, is van belang dat de rechterlijke en andere autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel laten ontstaan over de juistheid van de vrijspraak waarmee de strafrechtelijke procedure is geëindigd. Daarbij is van belang dat de autoriteiten zich moeten onthouden van strafrechtelijke karakterisering van de gedragingen van de betrokkene en hun eigen forum niet te buiten gaan. [3]
7. Bovendien hebben het strafrecht en het ambtelijke tuchtrecht hun eigen, verschillende, bewijsregels. De strafrechter moet een feit wettig en overtuigend bewezen achten, terwijl voor de bestuursrechter geldt dat het aanwezige materiaal voldoende moet zijn om het verweten feit voldoende aannemelijk te maken.
8. Het ontslag berust op een verwijt over het privégebruik van de dienstauto. In de strafzaak is het ‘opzettelijk wederrechtelijk een of meer motorrijtuig(en) van de PNOD als bestuurder gebruiken (joyriding)’ aan eiser ten laste gelegd. Het betreft hetzelfde feitencomplex en er is dus een verband tussen de strafzaak en het bestreden besluit.
8.1
Uit de aantekening van het mondelinge vonnis bij het proces-verbaal blijken de overwegingen die hebben geleid tot vrijspraak. Centraal staat daarin de vraag, of een dienstauto die een Defensiemedewerker permanent ter beschikking wordt gesteld ter uitvoering van zijn functie, wel moet worden aangemerkt als een PNOD dienstvoertuig en, in het verlengde daarvan, of de PNOD-regels wel moeten worden toegepast. Volgens de politierechter is er nog geen antwoord op deze vraag. Daarom bestaat er te veel twijfel of eiser in die zin wederrechtelijk heeft gehandeld, terwijl aanhouding van de zaak in afwachting van de beslissingen in de ontslagprocedure te veel tijd zou vergen. Daarbij neemt de politierechter in aanmerking, dat de kwestie vooral draait om gevolgen voor eisers rechtspositie en niet zozeer om de strafrechtelijke verwijtbaarheid. Het bestreden besluit doet hier geen afbreuk aan. Verweerder heeft geen twijfels gewekt over de juistheid van het vonnis en eisers gebruik van de dienstauto niet in strafrechtelijke zin gekenschetst.
8.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet strijdig is met de onschuldpresumptie.
Plichtsverzuim
9. De ambtenaar, die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft, [4] waaronder door het opleggen van ontslag. [5] Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden moet nalaten of doen. [6] Voor plichtsverzuim dat tot het opleggen van ontslag aanleiding kan geven is noodzakelijk, dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de verweten gedragingen heeft begaan. [7]
10. In artikel 4 van de Regeling civiele dienstauto’s staat vermeld dat privégebruik van een civiele dienstauto niet is toegestaan.
11. De normen waaraan defensieambtenaren moeten voldoen, zijn bovendien neergelegd in de Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit, waarin ook is vermeld:

Ik rijd met de dienstauto geen privékilometers. Privégebruik van de dienstauto is niet toegestaan. De dienstauto wordt alleen ingezet voor het werk en met toestemming van de leidinggevende”. [8]
12. Eiser heeft op 30 augustus 2017 daarnaast een “Verklaring geen privégebruik ter beschikking gestelde (civiele) dienstauto” getekend, waarin is opgenomen:

Door ondertekening verklaart ondergetekende de ter beschikking gestelde (civiele) dienstauto NIET voor privédoeleinden te zullen gebruiken. Ondergetekende weet dat het privégebruik van (civiele) dienstauto's bij Defensie is verboden. Het gebruik van de (civiele) dienstauto, voor reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, is uitsluitend toegestaan na voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 3 onder b van de Regeling civiele dienstauto's.”
Voor een eerdere dienstauto heeft eiser een gelijkluidende verklaring ondertekend.
13. In weerwil van de bij eiser bekende (gedrags)regels en de door hem ondertekende verklaring, heeft hij tussen 1 juni 2023 en 5 oktober 2023 vele tientallen privéritten met de dienstauto gereden. Hij heeft de ontoelaatbaarheid daarvan kunnen inzien en naar dat inzicht kunnen handelen. Dit blijkt ook uit de verklaring van eiser tijdens de hoorzitting van 23 november 2023.
14. Eisers betoog dat hij de privéritten met de dienstauto mocht afleggen, omdat hij op ieder moment inzetbaar kon zijn en niet van auto kon wisselen, gaat lijnrecht in tegen de ondertekende verklaring en de gedragsregels. Bovendien kreeg eiser geen piketdiensten of andere opdrachten buiten kantooruren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ondoenlijk was om zich aan het verbod tot privégebruik te houden. Eventueel had hij de mogelijkheid om toestemming van zijn werkgever te vragen, maar dat heeft hij niet gedaan. Dat zich een noodzaak tot privégebruik heeft voorgedaan, stuit ook af op zijn verklaring van 17 november 2022, waarin hij aangaf dat het privégebruik te maken had met gewenning en gemakzucht.
15. Ter zitting heeft de leidinggevende van eiser, de heer [naam] , toegelicht dat eiser zijn werk tussen 8 uur in de ochtend en 5 uur in de middag deed. Als buiten reguliere werktijden een plaag moet worden bestreden, wordt contact opgenomen met Ongedierte Bestrijding Nederland; dit gaat buiten eiser om. De stelling van eiser dat hij zich beschikbaar hield voor werk en daarom geregeld in de avonduren en in weekenden met de dienstauto reed, volgt de rechtbank dan ook niet. Temeer nu ook is gebleken dat eiser tijdens verlof gebruik heeft gemaakt van de dienstauto.
16. Dat verweerder het privégebruik zou hebben gedoogd, wordt weerlegd door het feit dat eiser in 2020 en 2022 er nadrukkelijk op is aangesproken. Op 6 april 2020 is expliciet aan eiser medegedeeld, dat als het nogmaals zou voorkomen, dit zeer waarschijnlijk ongewenste consequenties voor hem zou hebben. Verweerder heeft dus niet het vertrouwen gewekt dat een disciplinaire maatregel zou uitblijven.
17. In het licht van het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de overtuiging gekregen dat sprake is van een plichtsverzuim dat aan eiser valt toe te rekenen.
Evenredigheid
18. Een ontslag mag niet onevenredig zijn. Dit brengt mee, dat de zwaarte van deze sanctie in verhouding moet staan tot de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank toetst dit indringend. [9]
18.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgelegd, dat Defensie moet beschikken over betrouwbaar, integer en volgens de regelgeving handelend personeel. Dit is een zwaarwegend belang. Defensieambtenaren worden er met klem op gewezen dat privégebruik van dienstvoertuigen niet mag voorkomen. Het verwaarlozen van deze norm is ernstig, zeker als dat gedurende een lange periode gebeurt. Wat het verwijt nog ernstiger maakt, is dat eiser er herhaaldelijk op is aangesproken. Eiser heeft geen lerend vermogen getoond, is doorgegaan met ontoelaatbaar handelen nadat hij is gewaarschuwd en is zijn beloften om beterschap te tonen niet nagekomen. Verweerder heeft nog geprobeerd om eiser met de tussenkomst van bedrijfsmaatschappelijk werk tot verbetering te bewegen, maar eiser heeft deze hulp van de hand gewezen. De behartiging van het belang dat het defensiepersoneel betrouwbaar, integer en normgetrouw is, maakt streng optreden in dit geval noodzakelijk. Ontslag is daartoe een passende sanctie. De gevolgen van het ontslag zijn voor eiser hard, gezien zijn leeftijd en de financiële consequenties, maar staan in verhouding tot de ernst van het verwijt. De belangen van eiser zijn voldoende meegewogen. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Parketnummer: 05.326033.23.
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Allen tegen het Verenigd Koninkrijk van 12 juli 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD002542409, onder 92 tot en met 104.
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1777, en 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:569.
4.Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, artikel 99, eerste lid.
5.Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, artikel 100, aanhef en onder l.
6.Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, artikel 99, tweede lid.
7.Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
8.Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit, bladzijde 13.
9.Centrale Raad van Beroep, 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2790.