In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025, in de zaak tussen een eiser uit Afghanistan en de minister van Buitenlandse Zaken, is het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser had verzocht om overbrenging naar Nederland, maar dit verzoek werd door de verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet behoort tot de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria die in deze Kamerbrief zijn vastgesteld, waarbij het beleid van de overheid als buitenwettelijk en begunstigend wordt gekarakteriseerd. De rechtbank concludeerde dat de verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat de eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt, en dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser geen recht kan ontlenen aan de motie Belhaj, omdat hij tijdens de acute evacuatiefase niet was opgeroepen. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen tot een bedrag van € 907, maar verweerder hoeft geen griffierecht te vergoeden, aangezien de eiser geen griffierecht heeft betaald.