ECLI:NL:RBDHA:2025:10381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24-7908 en 25-524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd aan eiser wegens autowrak op openbare weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder bestuursdwang die aan eiser was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De last hield in dat eiser een voertuig, dat als autowrak werd aangemerkt, van de openbare weg moest verwijderen. Eiser betwistte de kwalificatie van zijn voertuig als wrak en voerde aan dat de last onterecht was opgelegd, onder andere omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de last onder bestuursdwang terecht was opgelegd, omdat het voertuig in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeerde en niet rij-technisch in orde was. De rechtbank vond dat verweerder op goede gronden had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Eiser had onvoldoende tijd gekregen om de overtreding ongedaan te maken, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot vernietiging van de last. De kostenverhaalbeschikking bleef ook in stand, omdat de rechtbank oordeelde dat de kosten voor het wegslepen en opslaan van het voertuig terecht aan eiser waren doorbelast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721, alsook het griffierecht van € 187.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S.C. Pardieck),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van Ommeren).

Inleiding

1. Met het besluit van 27 december 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.1.
Met het besluit van 14 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Met het besluit van 26 november 2024 (de kostenverhaalbeschikking) heeft verweerder de kosten voor het wegslepen, taxatie en het opslaan van het autowrak op eiser verhaald. [1]
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 17 december 2023 omstreeks 15.48 uur is door een gemeentelijke toezichthouder geconstateerd dat een voertuig met kenteken [kenteken] op de locatie [straatnaam] ter hoogte van lichtmastnummer 7 op de openbare weg stond geparkeerd. De toezichthouder heeft geconstateerd dat het voertuig rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud was en in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeerde.
2.1.
Met het primaire besluit is aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in dat eiser het autowrak met kentekenen [kenteken] voor 30 december 2023 van de openbare weg moet halen. Als het wrak na deze datum nog steeds op de openbare weg staat dan haalt verweerder het autowrak weg. Verweerder bepaalt dan de waarde (taxeren) en slaat hem (tijdelijk) op. Als de waarde minder is dan € 100,-, wordt het autowrak direct vernietigd. De kosten zijn voor eiser.
2.2.
Op 10 januari 2024 omstreeks 13.27 uur is door een gemeentelijke toezichthouder geconstateerd dat het wrak nog steeds in dezelfde conditie op dezelfde locatie stond.
2.3.
Op 16 januari 2024 is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door het verwijderen van het wrak van de openbare weg. Eiser is hier met de brief van 18 januari 2024 over geïnformeerd.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van het advies van de adviesbezwaarcommissie van 9 augustus 2024, het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.
Op 6 november 2024 heeft verweerder het opslagbedrijf verzocht het wrak te vernietigen.
2.6.
Met de kostenverhaalbeschikking heeft verweerder de kosten voor het wegslepen, de taxatie en het opslaan van het autowrak op eiser verhaald.
2.7.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op goede gronden een last onder bestuursdwang heeft opgelegd aan eiser en de kosten voor het wegslepen, de taxatie en het opslaan van het autowrak op eiser heeft verhaald.
Wat vindt eiser in beroep?
Last onder bestuursdwang
3. Eiser vindt zijn auto geen wrak in de zin van artikel 5:5 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor Den Haag, omdat deze is getaxeerd op € 1.600. Verder doet verweerder aan ‘cherry picking’. Zo wordt voor de waarde van het wrak niet de toelichting uit het collegevoorstel van 11 november 2014 gevolgd, met de mededeling dat het niet in artikel 5:5 van de APV is opgenomen, maar put verweerder wat betreft de onderbouwing van de last - dat het wrak zorgt voor een rommelig beeld op straat, vuil aantrekt en onnodig parkeerruimte inneemt - wel uit de toelichting van het collegevoorstel. Dit maakt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De last reikt verder dan noodzakelijk is om de gestelde overtreding ongedaan te maken en is daarmee onrechtmatig. Verweerder had, gelet op de vereiste proportionaliteit, ermee moeten volstaan de last op te leggen om de auto in rij-technisch voldoende staat van onderhoud te brengen, dan wel de auto in niet kennelijk verwaarloosde toestand te brengen. De last om de auto helemaal van de openbare weg te halen reikt daarmee verder dan noodzakelijk om de gestelde overtreding te beëindigen. Verder heeft verweerder ten onrechte geen voornemen verstuurd en geen zienswijze gevraagd. De sticker op de auto kan niet als voornemen worden gezien. Er was gelet op de omstandigheden geen sprake van werkelijke spoed, waardoor eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. In ieder geval nadat de jaarwisseling was verstreken, had verweerder de last moeten intrekken en eiser alsnog de zienswijze moeten gunnen. Eiser kan het spoedeisend belang dan ook niet rijmen met het feit dat de auto pas in januari is weggehaald. Ook was de begunstigingstermijn onredelijk kort. Het primaire besluit is niet op 28 december om 13.35 uur ontvangen door eiser, hij heeft niet getekend voor ontvangst. Tot slot betwist eiser het opgestelde proces-verbaal, waardoor deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.
Kostenverhaal
3.1.
Omdat de last onder bestuursdwang onterecht is opgelegd, kan de kostenverhaalbeschikking ook niet in stand blijven. Eiser moest op eigen kosten de auto naar het sleepbedrijf laten vervoeren. Hij verkeerde destijds in een financieel zware situatie waardoor dit niet mogelijk was. Daarnaast is eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken, terwijl hij hier uitdrukkelijk om heeft verzocht en dit uit de wet volgt. [2] Ook heeft verweerder de auto niet op de aangegeven bewaarplaats opgeslagen. Eisers auto is afgevoerd en gestald op het terrein aan de [straat] te [plaats 1] . Hiervoor bestaat geen wettelijke grondslag, waardoor sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel. De kosten hiervan mochten dan ook niet in rekening worden gebracht. Ook voor de kosten van overbrenging en stalling bestaat geen (lokaal) wettelijke grondslag. Verder heeft verweerder eiser belemmerd in zijn mogelijkheden zijn auto terug te krijgen door een veel te hoog bedrag voor het ophalen van zijn auto te rekenen en hem daarmee de kans te ontnemen de restwaarde van € 1.600 te verzilveren. Ook heeft hij eiser onjuist voorgelicht. Verweerder moet dit bedrag daarom aan eiser vergoeden, al dan niet onder verrekening met het bedrag van het bestreden besluit. Verder is de beleidsmatige vernietiging van de auto, zonder daadwerkelijk te beoordelen of verkoop mogelijk is in strijd met artikel 5:30, vijfde lid, van de Awb. Door niet de mogelijkheden van verkoop te beoordelen handelt verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. Tot slot blijkt dat de auto niet is vernietigd, maar als demontage auto wordt aangeboden bij een sloopbedrijf. Ook is het onduidelijk of de auto is verkocht. Voor zover verweerder de auto heeft verkocht, komt de opbrengst daarvan aan eiser toe. [3]
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
4.1.
Artikel 5:5 van de APV Voertuigwrakken
1. Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
4.2.
Uit afdeling 5.3.1. van de Awb volgen de voorwaarden voor het opleggen van een last onder bestuursdwang.
4.3.
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
4.4.
Op grond van artikel 5:30, vierde lid, van de Awb, heeft gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 van de Awb verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van deze termijn vervalt een batig saldo aan het bestuursorgaan.
4.5.
Op grond van artikel 5:30, vijfde lid, van de Awb kan een zaak, indien naar het oordeel van het bestuursorgaan verkoop niet mogelijk is, om niet aan derde in eigendom worden overgedragen of vernietigd worden.
4.6.
Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, heeft het beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Goede procesorde
5. Verweerder heeft de rechtbank ter zitting – primair – verzocht de aanvullende gronden van eiser van 20 februari 2025 buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank stelt vast dat eiser de stukken vijftien dagen voor de zitting heeft ingediend en dat de aanvullende gronden grotendeels overeenkomen met het eerder ingediende beroepschrift. Daarnaast heeft verweerder tijdens de zitting hierop deugdelijk kunnen reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van strijd met de goede procesorde en wijst het verzoek af. De aanvullende gronden worden dus betrokken bij de beoordeling van het beroep.
Last onder bestuursdwang
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voertuig op goede gronden heeft aangemerkt als een wrak in de zin van artikel 5:5 van de APV. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt onder andere dat sprake was van een dikke laag vuil op het chassis, vuil in de vorm van vogelpoep, vuil op de ramen, bladeren, takken en vuil opgehoopt bij de vooruit en tussen de voorkap, een lekke band in verwaarloosde staat en krassen en deuken bij de achterdeur, bumper en wielkast. Dit samen maakt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de auto rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud was en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeerde. Het is vaste rechtspraak dat verweerder en ook de rechtbank in beginsel mogen uitgaan van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. [4] In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat niet pas sprake kan zijn van een wrak als de waarde van het voertuig maximaal € 500 zou bedragen. Dit volgt enkel als indicatie uit de toelichting – daargelaten dat ook andere voorbeelden worden genoemd – en niet als voorwaarden, zoals deze wel volgen uit de APV. Dat sprake is van ‘cherry picking’ door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken.
6.1.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de auto in redelijkheid als voertuigwrak heeft kunnen aanmerken. Er is dan ook sprake van een overtreding waardoor verweerder bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen.
6.2.
Dat de motivering van de last onder bestuursdwang onvoldoende is kan de rechtbank niet volgen. Uit het primaire besluit volgt dat het autowrak zorgt voor een rommelig beeld op straat. Het trekt ook vuil aan en neemt onnodig parkeerruimte in. Daarom mag een autowrak niet op de openbare weg staan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de jaarwisseling niet als motivering ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
6.3.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [5]
6.4.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook bestond geen zicht op legalisatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het dossier volgt dat eiser in juli 2023 heeft aangegeven dat het wrak op 1 augustus 2023 naar de garage zou gaan. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, biedt geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Verweerder heeft de belangen van eiser afgewogen tegen de algemene belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat na afweging van alle relevante belangen hem niet is gebleken dat sprake is van een onevenredige schending van de belangen of dat er andere bijzondere omstandigheden bestaan om van handhavend optreden af te zien.
6.5.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Een begunstigingstermijn mag ook niet wezenlijk korter worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Eiser heeft 1,5 dag de tijd gehad om de overtreding ongedaan te maken. De rechtbank acht deze begunstigingstermijn niet wezenlijk korter dan noodzakelijk is om de overtreding op te heffen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in juli 2023 al een controle heeft plaatsgevonden bij het wrak naar aanleiding van een melding, waarbij de afspraak is gemaakt dat eiser het wrak op 1 augustus 2023 naar de garage zou brengen. Eiser wist dus al dat hij het wrak van de openbare weg moest verwijderen en heeft toen ook toegezegd dit te zullen doen. Ook is op 17 december 2023 door de verbalisant een sticker aangebracht op de auto waaruit volgt dat het voertuig is aangemerkt als wrak en het voertuig zou worden verwijderd.
6.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de last onder bestuursdwang niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Verweerder heeft dit niet noodzakelijk geacht, omdat het gelet op de naderende jaarwisseling belangrijk was dat het wrak met spoed van de weg werd gehaald gelet op het risico op brandgevaar in de openbare ruimte. Ook wilde hij eiser voldoende tijd geven, gelet op de feestdagen, om het autowrak van de openbare weg te halen. Aangezien pas op 16 januari 2024 is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door het verwijderen van het wrak van de openbare weg, en hieruit dus niet blijkt van spoedeisend belang, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen om een zienswijze in te dienen. Er is dus sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat eiser zowel in bezwaar als beroep alsnog zijn zienswijze heeft kunnen geven. [6]
Kostenverhaal
7. Niet langer ter discussie staat dat eiser in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een zienswijze naar voren te brengen alvorens verweerder tot invordering kon overgaan. De rechtbank constateert dan ook een gebrek, maar ziet aanleiding om dit gebrek te passeren, nu eiser in de beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. [7]
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat de Wegsleepverordening dan wel de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is. Het wrak is weggesleept wegens overtreding van het verbod in artikel 5:5 van de APV. De bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen volgt uit artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet. Er is dan ook geen sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel. En de auto mocht dan ook worden opgeslagen in [plaats 1] . Eiser is ook benadeeld doordat het wrak, na dertien weken, is verplaats naar [plaats 1] . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de kosten voor het verplaatsen van het wrak niet in rekening zijn gebracht. Ook is aan eiser medegedeeld dat het wrak terug naar [plaats 2] wordt verplaatst mocht hij het wrak wensen op te halen dan wel anderszins toegang tot het wrak willen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft belemmerd in de mogelijkheid om zijn wrak terug te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is anders dan eiser stelt niet gebleken dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over de totale kosten. Het verschil is erin gelegen dat de opslagkosten en de ophaalkosten en de kosten van het verwijderen variëren per situatie. In de situatie die volgt uit het e-mailbericht van 29 augustus 2024 is er vanuit gegaan dat het wrak wordt opgehaald. Aangezien het voertuig niet is opgehaald, maar vernietigd, zijn er minder kosten in rekening gebracht.
7.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het overdragen of verkopen van een zaak of het vernietigen ervan privaatrechtelijk of feitelijk handelen is. [8] Hiervoor kan iemand dan ook niet bij de bestuursrechter terecht, maar er kan wel een vordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter. Wel is een uitzondering van toepassing indien de kosten van het vernietigen zijn meegenomen bij de vaststelling van het kostenverhaal. [9] In de onderhavige situatie zijn geen kosten voor vernietiging in rekening gebracht, waardoor op grond van artikel 5:30 van de Awb geen rechtsgang naar de bestuursrechter openstaat. De vernietiging van het wrak kan daarom in deze procedure geen rol spelen. Zoals eerder aangegeven kan eiser hiervoor wel de civiele rechtsgang doorlopen.
7.4.
Uit het dossier blijkt dat verweerder op 6 november 2024 opdracht heeft gegeven aan het bedrijf [bedrijfsnaam] om het wrak te vernietigen. Vanaf die datum zijn er ook geen opslagkosten meer in rekening gebracht. Duidelijk is dat verweerder het wrak niet heeft verkocht dan wel anderszins aan het wrak heeft verdiend. Op 12 november 2024 is een vrijwaringsbedrijf voor het wrak opgesteld waarmee de procedure bij verweerder is afgesloten. Dat vervolgens is gebleken dat het wrak niet is vernietigd kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen. Artikel 5:30, vierde lid, van de Awb is daarom niet van toepassing.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluit en de kostenverhaalbeschikking in stand blijven en eiser geen gelijk krijgt.
8.1.
In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.Artikel 4:8, eerste lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 5:30, vierde lid, van de Awb.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.
5.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2014.
6.Op grond van artikel 6:22 van de Awb.
7.Op grond van artikel 6:22 van de Awb.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.