ECLI:NL:RBDHA:2025:10366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23-7944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, in de zaak tussen eiseres en de minister van Defensie, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Afghanistan, heeft verzocht om overbrenging voor haar en haar familieleden, omdat haar ex-man als tolk heeft gewerkt voor de Nederlandse militaire missie. De rechtbank behandelt het beroep na een zitting op 16 januari 2025, waarbij eiseres en haar partner via een telefoonverbinding aanwezig waren, samen met hun gemachtigde en een tolk. De minister van Defensie werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een andere advocaat.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Eiseres stelt dat zij als weduwe van een tolk recht heeft op overbrenging, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet tot het kerngezin van een lokale medewerker behoort en dus niet onder het beschermingsbereik van de Tolkenregeling valt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij zij zelf in de zaak voorziet. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.461,-. De rechtbank benadrukt dat de Tolkenregeling geen specifieke wettelijke grondslag heeft, maar dat beslissingen op basis daarvan wel als besluiten in de zin van het bestuursrecht kwalificeren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], mede namens [naam 1] en hun familieleden, uit Afghanistan, eiseres
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de zogenoemde Tolkenregeling.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar partner hebben via een telefoonverbinding deelgenomen. Daarnaast waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en A.J. Omarkhel, als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. A.J.M. Zwiep.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 9 december 2021, 7 april 2022 en 20 mei 2022 verzocht om haar en haar familieleden vanuit Afghanistan over te brengen naar Nederland. Eiseres beroept zich op de Tolkenregeling, omdat haar ex-man, de heer [naam 2] , als tolk heeft gewerkt voor de Nederlandse militaire missie.
2.1.
Verweerder heeft met de e-mail van 13 juni 2022 [1] aan eiseres medegedeeld dat zij en haar familieleden niet in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Met de brief van 22 september 2023 heeft verweerder toegelicht om welke reden(en) eiseres niet voor overbrenging in aanmerking komt op grond van de Tolkenregeling.
2.2.
Met het bestreden besluit van 6 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek van eiseres om overbrenging geen verzoek om een besluit is. [2] Het rechtsmiddel van bezwaar staat daarom niet open. [3]
2.3.
De Afdeling heeft met de uitspraak van (onder meer) 10 april 2024 [4] geoordeeld dat beslissingen in het kader van de Tolkenregeling besluiten zijn. [5] In het verweerschrift van 8 januari 2025 heeft verweerder onderkend dat hij in het bestreden besluit niet tot een niet-ontvankelijkheid heeft kunnen concluderen. Maar volgens verweerder kan het beroep niet leiden tot overbrenging naar Nederland.
2.4.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder eiseres’ verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling mocht afwijzen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd en onrechtmatig. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres onterecht niet inhoudelijk beoordeeld gelet op de uitspraak van de Afdeling. [6] Eiseres vindt dat zij als ex-vrouw van een in de oorlog in Afghanistan omgekomen tolk geëvacueerd hoort te worden, op grond van de Tolkenregeling of het evenredigheidsbeginsel gelet op haar specifieke geval. De Tolkenregeling is een open-einde regeling. Eiseres is een weduwe van een tolk. Dat valt onder zowel de situatie van tolken (en hun gezinsleden) als de situatie van ‘enkele schrijnende gevallen’. Eiseres verzoekt om coulance. Voor zover verweerder van mening is dat eiseres als weduwe niet in aanmerking komt omdat zij inmiddels weer is hertrouwd, moet meewegen dat een Afghaanse vrouw in Afghanistan nauwelijks kan leven zonder man en zeker niet in de huidige situatie met de Taliban. Het huwelijk met haar nieuwe man is vanuit maatschappelijk oogpunt aangegaan. Om op basis hiervan te zeggen dat zij niet naar Nederland kan komen, getuigt van een onevenredige hardheid. Tot slot is ten onrechte afgezien van horen in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verweerder heeft in het verweerschrift een gewijzigd standpunt ingenomen en onderkend dat hij het bestreden besluit niet niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [7] De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de relevante feiten en betrokken belangen duidelijk zijn en partijen zich in de procedure in voldoende mate hebben uitgelaten over het verzoek om overbrenging. Ook acht de rechtbank de duur van de procedure, het (uitdrukkelijke) verzoek van partijen om te kijken naar de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en de waarschijnlijkheid dat de bezwaarprocedure geen ander licht op de zaak zal kunnen werpen van belang.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden het verzoek van eiseres om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling heeft afgewezen. Zij legt dit oordeel hierna uit.
5.1.
Eiseres doet een beroep op de Tolkenregeling. [8] Die regeling komt voort uit een set werkafspraken uit 2014 tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie. Met die werkafspraken is uitvoering gegeven aan het kabinetsstandpunt dat lokale medewerkers die voor een Nederlandse militaire missie werkzaamheden hebben verricht en als gevolg daarvan gevaar lopen, op steun kunnen rekenen. Daarmee hebben de betrokken bestuursorganen de publieke taak aan zich getrokken om zich in te spannen voor de groep waarop die regeling ziet. Hoewel de Tolkenregeling geen specifieke wettelijke grondslag kent, kwalificeren beslissingen die aan de hand daarvan worden genomen wel als besluiten in de zin van het bestuursrecht. [9] Omdat er geen specifieke wettelijke grondslag bestaat, gaat het bij de Tolkenregeling om zogeheten buitenwettelijk begunstigend beleid. [10] Bij het opstellen van zulk beleid heeft het kabinet veel beleidsruimte. De rechtbank toetst dit beleid dan ook terughoudend.
5.2.
Volgens het kerndocument [11] geldt de Tolkenregeling voor lokale medewerkers die voor een substantiële periode ten behoeve van een Nederlandse militaire missie werkzaamheden hebben verricht, en als gevolg daarvan aannemelijk kunnen maken dat zij persoonlijk risico lopen en bescherming nodig hebben. De aard van de werkzaamheden kan van invloed zijn op de aannemelijkheid dat iemand als gevolg daarvan bescherming nodig heeft. In beginsel wordt die kans hoger geacht bij ‘hoog profiel werkzaamheden’, waarbij iemand zichtbaar en regelmatig met een Nederlandse missie in verband is gebracht, zoals bij tolk- en chauffeursdiensten. Het is in principe aan degene die zich op de Tolkenregeling beroept om aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij of zij dergelijke werkzaamheden heeft verricht en daardoor op het moment van de beslissing om overbrenging persoonlijk gevaar loopt. [12] Aan de groepen die een beroep kunnen doen op de Tolkenregeling, worden dus eisen gesteld. Degenen die daarbuiten vallen wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. [13] Het beleid is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5.3.
Volgens verweerder vallen er in beginsel drie groepen onder het beschermingsbereik van de Tolkenregeling. [14] De eerste groep betreft lokale medewerkers, waaronder tolken, die direct voor een Nederlandse militaire missie werkzaamheden hebben verricht. [15] Onder de tweede groep vallen tolken die hebben gewerkt voor Nederland (lees: voor een Nederlandse missie) of een Nederlandse functionaris. De derde groep ziet op andere lokale medewerkers die aannemelijk kunnen maken een substantiële periode voor een Nederlandse missie of functionaris te hebben gewerkt, als gevolg waarvan zij vandaag de dag persoonlijk risico lopen en bescherming nodig hebben. [16]
5.4.
Niet ter discussie staat dat eiseres en haar huidige huwelijkspartner niet vallen onder één van deze groepen, omdat zij niet dergelijke werkzaamheden hebben verricht. Als de lokale medewerker behorend tot één van deze groepen voor hulp in de vorm van overbrenging in aanmerking kwam (dan wel komt), dan kon (en kan) ook zijn of haar kerngezin meereizen. Onder ‘kerngezin’ wordt verstaan: de hoofdpersoon, één huwelijkspartner en afhankelijke ongehuwde kinderen tot 25 jaar. [17] Deze definitie wordt ook gebruikt in het reguliere beleid voor gezinshereniging. Na het overlijden van de heer [naam 2] is eiseres hertrouwd en heeft zij met haar huidige huwelijkspartner een nieuw gezin gesticht. Hiermee is volgens verweerder een nieuw kerngezin ontstaan. Dit maakt dat eiseres zich niet kan beroepen op de rechten die toekwamen aan (het kerngezin van) [naam 2] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Omdat eiseres niet tot het kerngezin van een lokale medewerker behoort heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres niet onder het beschermingsbereik van de Tolkenregeling valt.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen omstandigheden naar voren gebracht die haar specifieke, individuele situatie dermate bijzonder maken, dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om eiseres toch voor overbrenging in aanmerking te laten komen. Van een ongerechtvaardigde hardheid is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien. Zij herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiseres en haar familieleden naar Nederland over te brengen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, heeft eiseres recht op vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 2.461,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en een bezwaarschrift heeft ingediend. [18]
6.2.
Eiseres heeft geen griffierecht betaald, dus verweerder hoeft geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 november 2023;
- herroept het primaire besluit van 13 juni 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze e-mail wordt gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2024 aangemerkt als ‘het primaire besluit’.
2.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 7:1 van de Awb.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500.
5.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
7.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Werkafspraken tolken, te vinden via: https://open.overheid.nl/documenten/05768c10-ed82-4ece-80b5-def86652392b/file.
9.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500.
10.De rechtbank sluit aan bij het oordeel van de Afdeling over de speciale voorziening die is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021, in haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.
11.Zie voetnoot 8.
12.Zie bijvoorbeeld het antwoord bij vraag 11, van Kamerstukken II, 2014/15. 34000-X, nr. 10.
13.Zie voetnoot 10.
14.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5226.
15.Zie de antwoorden op vraag 4 en 5, van Kamerstukken II, 2018/19, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3278.
16.Zie het antwoord op vraag 11, van Kamerstukken II, 2020/21, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3805.
17.Zie Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 806, p. 9, 10 en 14 en Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 892, p. 3 en 4.
18.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,-. De kosten voor de procedure in bezwaar zijn: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,-.