Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, eerste lid:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, tweede lid:
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
2 In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten
1. Een zorgaanbieder is een privaatrechtelijke rechtspersoon die, een organisatorisch verband van natuurlijke personen dat of een natuurlijke persoon die:
a. bedrijfsmatig zorg verleent die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet; of
b. een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg.
2 Er is sprake van een zorgaanbieder als bedoeld in het eerste lid indien deze in beginsel:
a. op 1 juli 2020 in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit met een bijbehorende SBI-code die in bijlage 2 is opgenomen; en
b. op 1 juli 2020 beschikte over een AGB-code die begint met twee cijfers die in bijlage 3 zijn opgenomen.
3 Een zorgaanbieder is tevens:
a. een ADL-aanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Subsidieregeling ADL-assistentie;
b. de GezondheidsZorg Asielzoekers Nederland B.V.;
c. een academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
d. de militair geneeskundige dienst;
e. een justitiële inrichting; of
f. een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet waarbij een jeugdige meer dan 24 uur aaneengesloten verblijft in een accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
1. Een zorgmedewerker komt in aanmerking voor financiële ondersteuning als deze:
a. in de eerste golf werkzaam was bij of werkzaamheden heeft verricht voor een zorgaanbieder in het kader van een dienstverband zijnde:
1°. een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. een aanstelling als militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wet ambtenaren defensie; of
3°. een aanstelling als burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet ambtenaren defensie;
b. in de eerste golf bij een zorgaanbieder veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of nauw betrokken was bij deze zorgverlening;
c. in de eerste golf in het kader van het dienstverband gemeld heeft wegens ziekte niet te werken;
d. langdurige post-COVID klachten heeft die voor 1 juni 2023 geconstateerd zijn door een arts;
e. sinds de ziekmelding in de eerste golf, bedoeld onder c, ten minste 104 weken ziek is met langdurige post-COVID klachten en na deze 104 weken:
1°. volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de WIA;
2°. gedeeltelijk arbeidsgeschikt is als bedoeld in artikel 5 van de WIA;
3°. in staat is met arbeid ten hoogste 100% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, bedoeld in artikel 1 van de WIA, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van langdurige post-COVID klachten; of
4°. uiterlijk 1 juli 2023 voldoet aan hetgeen gesteld is onder 1°, 2° of 3° ingeval van vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling of verlenging van de loondoorbetalingsplicht.
2 Als de zorgmedewerker werkzaam was bij een justitiële inrichting stond deze, in aanvulling op het eerste lid, tijdens de eerste golf als arts of verpleegkundige ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG.
3 De minister kan afwijken van het eerste lid, onder a, voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4 De minister kan afwijken van de 104 weken, bedoeld in het eerste lid, onder e, als sprake is van wachttijd die is bepaald op grond van artikel 23, derde lid, van de WIA.
5 De minister kan afwijken van de datum, bedoeld in het eerste lid, onder e, onder 4°.