ECLI:NL:RBDHA:2025:10102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.10973 en NL25.10974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Ugandees homoseksueel en de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft een eiser uit Uganda voor de tweede keer asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en daardoor in Uganda problemen ondervindt. De eerste aanvraag werd afgewezen omdat de minister van Asiel en Migratie de geaardheid van de eiser ongeloofwaardig achtte. De eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim, waaronder rapporten van LGBT-organisaties en persoonlijke verklaringen. De minister heeft de tweede aanvraag opnieuw afgewezen, wederom met de stelling dat de geaardheid van de eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuw ingebrachte stukken en het referentiekader van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen en vernietigt het besluit. De rechtbank draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.10973 (beroep)
NL25.10974 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Samenvatting

1. Eiser is afkomstig uit Uganda. Hij heeft voor de tweede keer om asiel gevraagd. Hij stelt dat hij homoseksueel is, dat hij daardoor problemen heeft in Uganda en dat hij daarom als vluchteling moet worden aangemerkt. Met de tweede asielaanvraag heeft eiser verschillende documenten overgelegd om te onderbouwen dat hij daadwerkelijk homoseksueel is.
1.1.
Verweerder heeft deze tweede aanvraag, net zoals de eerste asielaanvraag van eiser, afgewezen. Verweerder gelooft niet dat eiser homoseksueel is. Ook gelooft verweerder de problemen daardoor niet. De documenten die eiser met zijn tweede asielaanvraag heeft overgelegd, maken het oordeel van verweerder niet anders.
1.2.
De rechtbank volgt verweerder niet. In deze uitspraak komt de rechtbank namelijk tot het oordeel dat verweerder de door eiser nieuw ingebrachte stukken onvoldoende gemotiveerd heeft betrokken bij zijn besluit. Ook is niet gebleken dat verweerder in de besluitvorming rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. Eiser heeft zich mogen beroepen op de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt, waardoor hij nu beter kan verklaren over zijn geaardheid ondanks zijn achtergrond.
1.3.
Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser stelt de Ugandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Begin 2019 is hij in Nederland aangekomen. Op 15 januari 2019 is aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
2.1.
Op 22 september 2019 heeft eiser een asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend. Daarbij heeft hij zich beroepen op zijn homoseksuele geaardheid en problemen daardoor in Uganda. Verweerder heeft die geaardheid en de problemen daardoor ongeloofwaardig geacht en de aanvraag afgewezen bij besluit van 17 mei 2022. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 mei 2022. [1] De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig zijn. Deze uitspraak staat in rechte vast.
2.2.
Op 23 februari 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze uitspraak gaat over deze aanvraag. Aan de asielaanvraag heeft eiser opnieuw ten grondslag gelegd dat hij de homoseksuele geaardheid heeft en daarom niet veilig is in Uganda. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn nieuwe aanvraag de volgende stukken ingebracht:
- een rapport van LGBT Asylum Support van 2 februari 2023, met onder andere een door eiser ingevulde vragenlijst over identiteitsgroei en foto’s van eiser bij diverse lhbti-evenementen;
- een artikel van Vice, een online magazine, gepubliceerd op 7 september 2022, met weergave van een foto en interview van eiser;
- verschillende printscreens van de datingapp Grindr, inclusief chatberichten tussen eiser en derden;
- een verklaring van 14 juli 2022 van [naam 1] van ‘The Robust lnitiative For Promoting Human Rights Triumph Uganda’;
- een verklaring van [naam 2] van Rainbow Anonymous van 23 februari 2021;
- een verklaring van Wereldhuis te Amsterdam van 15 februari 2023;
- een eigen verklaring van eiser afgegeven via [naam 3] van 22 augustus 2022 over foto’s van een meisje op de Facebookpagina van eiser;
- een verklaring van HVO-Querido Amsterdam van 2 mei 2023.
Daarnaast voert eiser als nieuw element aan: de veranderde situatie in Oeganda ten aanzien van lhbti'ers.
2.3.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat eiser niet kan worden uitgezet totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
2.5.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 4] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de volgende asielmotieven relevant geacht voor de beoordeling van de asielaanvraag:
1. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Eisers homoseksualiteit en de nieuwe documenten.
3.1.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers homoseksualiteit en de nieuwe documenten acht verweerder echter ongeloofwaardig.
3.2.
De ingebrachte documenten tonen volgens verweerder aan dat eiser actief betrokken is bij lhbti-organisaties in Nederland. Zij bewijzen volgens verweerder echter niet dat eiser daadwerkelijk de homoseksuele geaardheid heeft. De rapportage van LGBT Asylum Support is gebaseerd op eisers eigen verklaringen en is niet objectief. Het artikel van Vice is kort en oppervlakkig, zonder diepgaande analyse. De ingebrachte foto’s tonen eisers betrokkenheid, maar niet zijn seksuele geaardheid. Een profiel op Grindr geeft geen doorslaggevend beeld van iemands geaardheid. De steunbrieven bevestigen dat eiser actief is binnen de lhbti-gemeenschap, maar deze zijn niet onafhankelijk. De eigen verklaring van eiser over de foto’s van de vrouw op Facebook kunnen verklaren dat eiser in het verleden een heteroseksuele relatie heeft willen presenteren, maar bewijst niet de gestelde geaardheid, aldus verweerder.
3.3.
Ten aanzien van eisers verklaringen stelt verweerder zich op het standpunt dat er verschillende inconsistenties en tegenstrijdigheden zijn te vinden. Eiser heeft de relatie met [naam 2] pas op de zitting over de eerste asielaanvraag aan de orde gesteld. Op de vraag waarom eiser hierover niet eerder heeft verklaard, geeft eiser een vaag antwoord. Ook zijn er discrepanties tussen de verklaring van [naam 2] en die van eiser over de exacte start van de relatie en over de reden van de beëindiging van de relatie, aldus verweerder.
3.4.
Verder stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de steunbrieven, eisers deelname aan lhbti-organisaties en de verslechterde situatie in Uganda eisers aanvraag wel versterken, maar dat deze onvoldoende zijn om de homoseksuele geaardheid geloofwaardig te achten. De tegenstrijdigheden in eisers verklaringen, de late onthulling van de relatie met [naam 2] en het ontbreken van objectief bewijs blijven namelijk zwakke punten. Daarnaast zijn eisers verklaringen vaag en inconsistent, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat aan eiser artikel 31, zesde lid, letter c, van de Vw tegengeworpen. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
3.5.
Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan wordt de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
Het juridisch kader
4. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Uit WI 2019/17 volgt dat het zwaartepunt bij de beoordeling in lhbti-zaken ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele geaardheid. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder in dit soort zaken een integrale beoordeling moet verrichten. Een vreemdeling kan zijn ontoereikende eigen verklaringen compenseren met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. Daarbij is vooral van belang of er informatie van feitelijke aard uit deze stukken volgt. Het is daarbij aan verweerder om in het besluit inzichtelijk te maken hoe hij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken waardeert en onderling weegt. [2]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het voornoemde beoordelingskader niet anders is geworden door de invoering van WI 2024/6. Weliswaar komt de term ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ niet voor in WI 2024/6, terwijl deze wel voorkwam in de voorloper daarvan, WI 2010/14. De term is echter nog steeds opgenomen in WI 2019/17. Daarbij komt dat deze wijze van de allesomvattende beoordeling voldoet aan de eisen van het Europese recht ten aanzien van asielzoekers. Volgens die eisen moet verweerder immers een volledig en ex nunc onderzoek doen dat zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat, met inbegrip van een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU. [3] Ten slotte heeft verweerder zelf ook in het besluit en ter zitting aangegeven een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te willen toepassen.
Is sprake van identiteitsgroei?
5. Eiser heeft zich beroepen op identiteitsgroei. Volgens eiser is hier sprake van. Eiser heeft meer kennis gekregen van de lhbti-situatie in Uganda. Ook heeft hij zich persoonlijk ontwikkeld door zijn verblijf in Nederland. Hij ervaart meer vrijheid, voelt zich gerespecteerd en is niet meer bang om te praten over zijn geaardheid, aldus eiser. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan gesteld dat de termijn ‘identiteitsgroei’ niet voorkomt in de WI 2019/17. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit een vaag begrip is en verweerder daar geen rekening mee kan houden.
5.1.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De term ‘identiteitsgroei’ als zodanig is geen juridische term waaraan wordt getoetst. Als hiervan sprake zou zijn, betekent dat ook niet dat de gestelde geaardheid geloofwaardig is. De informatie die een vreemdeling bij wie de geaardheid een asielmotief is bij een opvolgende aanvraag indient, steunt in voorkomend geval echter wel op dit begrip. Een dergelijke vreemdeling stelt dan dat zijn persoonlijke ontwikkeling dusdanig is dat zijn seksuele geaardheid duidelijker blijkt. De rechtbank ziet gelijkenis met de term ‘geloofsgroei’. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is echter niet of sprake is van identiteitsgroei. De rechtbank dient de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder te toetsen. Dit betekent dat de rechtbank de vraag of sprake is van identiteitsgroei slechts indirect relevant acht. De rechtbank zal de vraag daarom niet beantwoorden.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de thema’s van WI 2019/17 toegepast bij de beoordeling?
6. Eiser voert aan dat verweerder de thema’s genoemd in WI 2019/17 ten onrechte niet kenbaar heeft betrokken bij de beslissing. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan ter zitting gesteld dat zowel bij het horen als bij de besluitvorming is uitgegaan van de verschillende thema’s. Dat dit niet expliciet blijkt uit het besluit maakt dit niet anders, omdat de thema’s wel impliciet zijn terug te vinden in het besluit, aldus verweerder.
6.1.
De rechtbank acht het volgende relevant. In WI 2019/17 is opgenomen dat verweerder een aantal thema’s betrekt bij het horen en de daaropvolgende beoordeling van de geloofwaardigheid: privéleven (waaronder familie, vrienden, (voorgaande) relaties) en omgeving; huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen; contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst.
6.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat verweerder bij het gehoor opvolgende aanvraag aandacht heeft besteed aan alle thema’s. Het klopt dat de thema’s vervolgens niet zijn benoemd in het besluit. Dat betekent echter niet dat verweerder hiermee bij de beoordeling geen rekening heeft gehouden. Het besluit gaat onder andere over de angstgevoelens waarvan eiser last heeft gehad door zijn achtergrond, de gestelde relatie met [naam 2] in Nederland, het contact met andere lhbti’ers in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie. Dit zijn onderwerpen die raken aan alle vier de thema’s. Daaruit volgt dat voldoende kenbaar is dat rekening is gehouden met de thema’s. De rechtbank merkt in dit verband op dat de manier waarop bij opvolgende aanvragen in een besluit wordt omgegaan met de thema’s ook afhankelijk is van de ingebrachte nieuwe elementen en bevindingen. Als deze niet aan alle thema’s raken, behoeven niet alle thema’s bespreking, tenzij de voorgaande aanvragen daar aanleiding voor geven.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder kenbaar rekening gehouden met het referentiekader van eiser?
7. Eiser voert aan dat niet kenbaar rekening is gehouden met zijn referentiekader. Eiser werd op jonge leeftijd (13 jaar) bewust van zijn homoseksuele geaardheid. Ook is geen rekening gehouden met eisers achtergrond. Toegelicht ter zitting is dat hij uit een niet-Westerse cultuur komt waarin homoseksualiteit verboden was. Eiser heeft zijn homoseksuele gevoelens daardoor moeten onderdrukken. Ook was het volgens eiser in zijn geheel niet gebruikelijk om over gevoelens te praten. Verder beroept eiser zich in dit kader op identiteitsgroei. De rechtbank begrijpt dat daarmee is bedoeld dat hij een ontwikkeling heeft doorgemaakt met betrekking tot zijn homoseksuele geaardheid.
7.1.
Verweerder heeft erkend dat in het besluit niet is ingegaan op eisers referentiekader. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat altijd rekening wordt gehouden met het referentiekader van de vreemdeling, en dus ook in deze zaak. Er is niets tegengeworpen wat verband houdt met culturele verschillen, aldus verweerder.
7.2.
De rechtbank overweegt in algemene zin het volgende. Verweerder dient bij te beoordeling in lhbti-zaken rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. In WI 2019/17 is opgenomen dat het van belang is om in de vraagstelling en de beoordeling rekening te houden met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling, omdat elke vreemdeling een eigen referentiekader heeft op basis van bijvoorbeeld de afkomst, culturele achtergrond en levensfase. Daarbij verwacht verweerder terecht niet dat een vreemdeling in alle gevallen een uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorlopen of een innerlijke worsteling heeft doorgemaakt, omdat dit te zeer zou uitgaan van stereotiepe opvattingen over een seksuele gerichtheid of een bepaald land. [4] Verder is van belang bij dit soort zaken dat rekening moet worden gehouden met het feit dat gesteld wordt dat de homoseksuele geaardheid op jeugdige leeftijd is ontdekt. Indien verweerder de door de vreemdeling gegeven antwoorden niet vindt overtuigen, dient verweerder inzichtelijk te motiveren waarom die antwoorden, mede in het licht van de jonge leeftijd waarop de vreemdeling stelt te hebben ontdekt dat hij homoseksueel is, volgens hem tekortschieten.
7.3.
De rechtbank oordeelt in deze zaak als volgt. Ook bij een opvolgende asielaanvraag kan het referentiekader van een vreemdeling relevant zijn. Dit is met name het geval als sprake is van tegenwerpen van gebreken in de eigen verklaringen. Die gebreken kunnen immers daardoor zijn veroorzaakt. In deze procedure werpt verweerder gebreken in eisers eigen verklaringen tegen. Dit volgt reeds uit het beroep van verweerder op artikel 31, zesde lid, letter c, van de Vw. Het blijkt ook uit het besluit, omdat daarin de nieuwe, in deze procedure afgelegde verklaringen van eiser in negatieve zin zijn beoordeeld. Bij de beoordelingen van die verklaringen had verweerder dus rekening moeten houden met eisers referentiekader. Uit het besluit blijkt niet dat dit is gedaan. Het besluit vermeldt geen referentiekader en de tekst biedt geen aanknopingspunten dat toch rekening is gehouden met een referentiekader. Dit is een motiveringsgebrek.
7.4.
De beroepsgrond slaagt.
In welke mate moet verweerder rekening houden met eisers nieuwe verklaringen?
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er maar beperkte ruimte is om rekening te houden met eisers nieuwe verklaringen, zoals die over zijn referentiekader. Dit vanwege de uitspraak van de rechtbank in 2022 over eisers eerdere asielaanvraag, die in rechte vast staat, aldus verweerder. Eiser heeft dit, zo begrijpt de rechtbank, bestreden.
8.1.
De rechtbank overweegt dat in algemene zin het volgende geldt. De Afdeling heeft meerdere uitspraken gedaan over de geloofwaardigheidsbeoordeling van bekeerlingen bij geloofsgroei. Daarbij is geoordeeld dat verweerder in opvolgende asielprocedures niet ten onrechte uitgaat van een verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder namelijk al ongeloofwaardig geacht. [5] Een vreemdeling kan in een opvolgende procedure niet volstaan met een herhaling van wat hij in de voorgaande procedure al heeft aangevoerd, dan wel met het alsnog aanleveren van argumenten tegen de destijds gemaakte tegenwerpingen. Die eerdere procedure is immers afgesloten en de toen gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling vormt dan ook het uitgangspunt voor de opvolgende procedure. Een vreemdeling die in een opvolgende procedure voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, moet in de aanvraag toelichten wat er nieuw is en waarom dit tot een andere uitkomst leidt dan in de voorgaande asielprocedure. Anderzijds kunnen nieuwe elementen en bevindingen ook invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover verweerder zich nog niet eerder heeft uitgelaten. Zijn in rechte vaststaande eerdere geloofwaardigheidsstandpunt gaat niet automatisch over dat samenstel van gegevens, omdat de combinatie van deze gegevens weer nieuwe bevindingen kan opleveren. Dit heeft mede tot gevolg dat verweerder de vreemdeling in een opvolgende procedure wel de mogelijkheid moet bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering (motieven voor het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Verweerder moet daar in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling kenbaar op in gaan. Ander gezegd: er is sprake van een procedure-overschrijdende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. [6]
8.2.
De rechtbank gaat er van uit dat de in 8.1 benoemde uitgangspunten zoals geformuleerd door de Afdeling voor vreemdelingen die stellen bekeerling te zijn en die een opvolgende aanvraag vanwege geloofsgroei indienen, ook van toepassing zijn op vreemdelingen zoals eiser. De rechtbank bedoelt daarmee vreemdelingen die een opvolgende aanvraag indienen, waarbij opnieuw seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, terwijl een eerdere aanvraag is afgewezen omdat die seksuele geaardheid niet geloofwaardig werd geacht. Als nieuwe relevante elementen en bevindingen worden aangevoerd, zodat die opvolgende aanvraag ontvankelijk is, dan moet er ook een procedure-overschrijdende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvinden. Dat betekent dat verweerder de vreemdeling ook in een opvolgende procedure de mogelijkheid moet bieden om ontoereikende verklaringen over een van de thema’s te compenseren met overtuigende verklaringen over andere thema’s. [7]
8.3.
De rechtbank oordeelt in deze zaak als volgt. Eisers opvolgende aanvraag is ontvankelijk. Dat is niet in geschil. Daarom moet een procedure-overstijgende, integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats vinden. Daarbij geldt de in 2022 door de rechtbank beoordeelde geloofwaardigheidsbeoordeling als uitgangspunt. In die zin is er – zoals verweerder heeft gesteld – minder ruimte voor de rechtbank in deze procedure.
8.4.
Als er nieuwe relevante elementen zijn over een tegenwerping die in een eerdere procedure is geaccordeerd, dan moet die tegenwerping naar het oordeel van de rechtbank echter wel opnieuw worden beoordeeld. Verwezen wordt naar de hiervoor genoemde uitgangspunten. Daarbij moeten de nieuwe relevante elementen worden meegenomen. Oftewel: verweerder moet dan opnieuw een beoordeling maken of die tegenwerping moet worden gehandhaafd. Verweerders eerdere geloofwaardigheidsstandpunt gaat immers niet automatisch over het nieuw ontstane samenstel van gegevens.
8.5.
Voorop stelt de rechtbank dat de schriftelijke verklaring van [naam 2] van Rainbow Anonymous geen nieuw element is. De rechtbank had deze in 2022, zo blijkt uit de uitspraak, al betrokken bij de beslissing. Daarom hoefde verweerder deze niet opnieuw te betrekken bij zijn beoordeling. De rechtbank had in 2022 over deze verklaring, voor zover daarin staat dat eiser met [naam 2] een relatie heeft, geoordeeld dat verweerder opmerkelijk heeft kunnen achten dat eiser eerder niet over die relatie heeft verklaard. Daarbij achtte de rechtbank relevant dat ten tijde van het nader gehoor in 2021 eiser al ruim twee jaar een relatie met [naam 2] had. De rechtbank begrijpt dat bedoeld is dat verweerder dit mocht tegenwerpen bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen over de relatie met [naam 2] en, daarmee, over de homoseksuele geaardheid van eiser.
8.6.
In deze zaak heeft eiser verklaringen afgelegd die een ander licht kunnen werpen op de tegenwerping over het laattijdig verklaren over de relatie met [naam 2] . Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard waarom hij zo laat de relatie met [naam 2] aan de orde heeft gesteld in de eerdere procedure. Eiser heeft verklaard dat hij door sociale angst niet eerder heeft kunnen vertellen over deze relatie. Hij verklaart dat hij vanwege zijn achtergrond bang was voor de reactie van andere mensen, voor oordelen uit zijn directe omgeving zoals andere Ugandezen en voor een oordeel van verweerder, en dat hij daardoor moeite had zich open te stellen en over die relatie te praten. Hij hield de relatie geheim uit angst gekwetst te worden. Doordat [naam 2] een verklaring wilde afleggen en eisers advocaat er expliciet naar vroeg, durfde eiser het alsnog voorafgaand aan de zitting in 2022 te vertellen. Verweerder had ook niet naar huidige relaties gevraagd tijdens het nader gehoor in maart 2021, volgens eiser. Verder heeft eiser verklaard dat hij ‘de kat uit de boom’ heeft gekeken in Nederland en dat hij eerst op straat heeft geleefd. Daardoor en door hetgeen hij had meegemaakt in Uganda durfde hij mensen niet snel te vertrouwen. Gaandeweg in Nederland werd hij minder bang. Dit ook vanwege zijn contacten met diverse organisaties en deelname aan lhbti-activiteiten.
8.7.
Uit eisers nieuwe verklaringen kan worden afgeleid dat eiser de afgelopen paar jaar een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij is zich bewust geworden van zijn angst voor oordelen van andere mensen over hem en zijn geaardheid en wat de gevolgen daarvan zijn geweest voor zijn gedrag. Anders dan verweerder heeft gesteld in het besluit, zijn deze nieuwe verklaringen over eisers angsten niet vaag. Eiser is juist uitgebreid en gedetailleerd in zijn uitleg over deze ontwikkeling. Verweerder heeft in dit verband in het besluit gesteld dat eiser in 2021 en 2022 al enige tijd in een veilige omgeving was en dat hij daarom al eerder had moeten vertellen over zijn relatie met [naam 2] . Dat betekent echter niet dat eiser zich toen al vrij moest voelen om hierover te verklaren. Daarbij blijkt ook uit het verslag van het nader gehoor dat er niet is gevraagd of eiser op dat moment een relatie had met iemand. Het uit eigen beweging vertellen over een relatie vereist meer dan het beantwoorden van gerichte vragen daar over.
8.8.
Eisers nieuwe verklaringen geven dus relevante uitleg over zijn referentiekader en de gevolgen daarvan op de wijze van verklaren over de relatie van [naam 2] . Eiser stelt, zo begrijpt de rechtbank, deze verklaringen niet eerder te hebben kunnen afleggen. Hij was daar niet toe in staat vanwege zijn persoonlijke situatie. Uit het dossier blijkt voorts niet dat een vergelijkbare reden voor het late vertellen over de relatie met [naam 2] is aangevoerd. Er blijkt niet eens uit dat toen hiernaar is gevraagd.
8.9.
Het voorgaande betekent dat verweerder de nieuwe verklaringen over de redenen dat hij pas laat over zijn relatie met [naam 2] is begonnen, moet meenemen bij een nieuwe beoordeling over het laattijdig verklaren over de relatie met [naam 2] . Verweerder mag niet volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank uit 2022, waarin is geoordeeld dat verweerder dit mocht tegenwerpen. Verweerder moet, als hij het late onthullen van de relatie met [naam 2] ook nu nog wil tegenwerpen, een nadere toelichting geven. De verklaringen van eiser lijken namelijk juist een afdoende uitleg te bieden voor de late onthulling van de relatie.
8.10.
De beroepsgrond slaagt dan ook.
8.11.
In dit verband beoordeelt de rechtbank ook hetgeen verweerder over de relatie met [naam 2] heeft gesteld. In het besluit staat dat er tegenstrijdigheden zijn tussen de verklaring van eiser en die van [naam 2] over het exacte moment van de start van de relatie en over de reden van beëindiging. Deze argumenten acht de rechtbank zonder nadere toelichting niet dragend voor het ongeloofwaardig achten van de gestelde relatie. Wanneer de start van een relatie is, kan immers subjectief zijn. In dit verband is van belang dat eiser stelt in oktober 2019 verliefd te zijn geworden op [naam 2] , waarna de relatie in november 2019 is begonnen, terwijl [naam 2] stelt eiser in november 2019 te hebben ontmoet waarna de relatie in januari 2020 zou zijn begonnen. Het tijdsverschil tussen de beide gestelde eerste ontmoeting bedraagt zodoende slechts één maand. Over de reden van beëindiging van de relatie heeft eiser het standpunt ingenomen dat dit precair ligt en dat daarom die reden niet overeenstemt. Dit wordt ondersteund door eisers verklaringen hierover. Hij heeft verklaard dat hij bijna aan het begin wist dat [naam 2] ziek was en dat hij het heeft uitgemaakt vanwege die ziekte. [8] Dit betekent dat ondanks de ziekte van [naam 2] en eisers problemen hiermee, de relatie toch nog ongeveer twee jaar heeft geduurd. Vanuit dat oogpunt klopt de verklaring van [naam 2] ook dat eiser – een tijd lang – geen problemen had met zijn ziekte. Verweerder dient bij zijn nieuwe beoordeling hiermee rekening te houden.
Wat betekent dit verder voor de geloofwaardigheidsbeoordeling in 2022?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet doen. Daarbij moet verweerder opnieuw zijn standpunt formuleren over de gestelde relatie met [naam 2] . Verder dient verweerder er rekening mee te houden dat hij nog maar in beperkte mate is gebonden aan de beslissing van de rechtbank in 2022. Dit ten gevolge van de nieuw ingebrachte elementen en bevindingen. Ter toelichting dient het volgende.
9.1.
De rechtbank heeft in 2022 geoordeeld dat eiser oppervlakkig en wisselend heeft verklaard over belangrijke momenten in zijn leven met betrekking tot zijn homoseksuele geaardheid. Dit gaat, zo begrijpt de rechtbank uit die uitspraak uit 2022, over hetgeen hij in Uganda heeft meegemaakt. De nieuwe verklaringen van eiser en de standpunten naar aanleiding daarvan hebben hier geen betrekking op. Dat betekent dat verweerder van het wisselend en oppervlakkig zijn van die verklaringen mag uitgaan.
9.2.
In 2022 stelde eiser dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij zich realiseerde dat hij op mannen viel. De rechtbank heeft toen eiser op dit punt gevolgd. Volgens de rechtbank woog dat echter niet op tegen de in de vorige alinea genoemde tegenwerping en de tegenwerping over de foto’s van eiser met een meisje op zijn Facebook-pagina. De rechtbank achtte het opmerkelijk dat die op Facebook stonden. De rechtbank acht zich in deze procedure echter niet gebonden aan dit oordeel van de rechtbank. In deze procedure is namelijk de verklaring van eiser van 22 augustus 2022 ingebracht. Deze gaat over de foto’s op Facebook en is een nieuw relevant element. Volgens het besluit biedt het een verklaring dat eiser in het verleden een heteroseksuele relatie heeft willen presenteren met de foto’s. Ter toelichting heeft verweerder ter zitting gesteld dat deze tegenwerping niet meer geldt. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder op dit punt een andere afweging mag maken dan de rechtbank in 2022.
9.3.
Over het gestelde lidmaatschap van Rainbow Anonymous heeft de rechtbank in 2022 geoordeeld dat de schriftelijke verklaring van [naam 2] daarover niet opweegt tegen het feit dat eiser hierover niets heeft verklaard bij het nader gehoor. Thans heeft eiser nieuwe verklaringen en foto’s ingebracht over de deelname aan activiteiten van lhbti-organisaties. Verweerder bestrijdt ook niet dat eiser betrokken is bij meerdere lhbti-organisaties. Deze tegenwerping als zodanig geldt dus ook niet meer.
Is verweerder voldoende ingegaan op de ingebrachte bewijsmiddelen?
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de door eiser overgelegde bewijsmiddelen.
10.1.
Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de vraag of de nieuw ingebrachte bewijsmiddelen ‘objectieve documenten’ zijn als bedoeld in stap 2A van de WI 2024/6. Deze vraag is in negatieve zin beantwoord. Dit is verder niet in geschil. Ook is niet in geschil dat de documenten wel bewijswaarde hebben en kenbaar moeten worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. In het besluit heeft verweerder gesteld dat de steunbrieven en eisers deelname aan lhbti-organisaties alleen zijn betrokkenheid onderbouwen, maar ook dat de deelname aan die organisaties, de steunbrieven en de verslechterde situatie in Oeganda eisers aanvraag versterken. Dit standpunt kan de rechtbank zonder nadere toelichting niet volgen. Op deze wijze lijkt verweerder per saldo aan de steunbrieven en de uit de foto’s blijkende feitelijke deelname aan lhbti-organisaties en -evenementen geen waarde te hechten. Dit klemt te meer, nu er uit lijkt te blijken dat eiser, zoals ter zitting is gesteld, gedurende langere periode en op actieve wijze betrokken is bij de lhbti-organisaties en -evenementen. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek.
10.2.
Voorts heeft verweerder in het besluit gesteld dat de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen, de late onthulling van de relatie met [naam 2] en het ontbreken van objectief bewijs zwakke punten blijven. Met de laatste zinssnede werpt verweerder dus opnieuw tegen dat eiser geen objectief verifieerbare documenten heeft ingebracht. Dit is, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet relevant in het kader van artikel 31, zesde lid, letter c, Vw. Dit is ook een motiveringsgebrek.
10.3.
Over de rapportage van LGBT Asylum Support heeft verweerder overwogen dat deze is gebaseerd op eigen verklaringen en niet objectief is. Verweerder heeft echter wel meerdere keren in algemene zin in het besluit verwezen naar ‘de steunbetuigingen’. De rechtbank gaat ervan uit dat daarmee mede is gedoeld op deze rapportage. Verwezen wordt verder naar het voorgaande over de steunbrieven. Dat betekent dat verweerder hier wel waarde aan heeft gehecht.
10.4.
Over het artikel van Vice is in het besluit uitsluitend overwogen dat het kort en oppervlakkig is, zonder diepgaande analyse. De inhoud en strekking van hetgeen eiser heeft verklaard tijdens het interview, is niet kenbaar meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit wel had moeten doen. Ook dit is een motiveringsgebrek.
10.5.
Over het profiel op Grindr heeft verweerder overwogen dat het geen doorslaggevend beeld van iemands geaardheid geeft. De rechtbank is van oordeel dat hiermee is miskend dat eiser niet alleen informatie over zijn profiel, maar ook screenshots van conversaties heeft ingebracht. Hier is verweerder ten onrechte niet kenbaar op ingegaan. Ook is miskend dat er wel enige bewijswaarde aan moet worden toegekend. Verweerder heeft de informatie over Grindr niet kenbaar betrokken bij de beoordeling. Dit is nog een motiveringsgebrek.
10.6.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat enige bewijswaarde toekomt aan de ingebrachte documenten, maar dat die niet opwegen tegen hetgeen is vastgesteld over de verklaringen van eiser. Hiervoor is echter geconcludeerd dat verweerder de gestelde relatie met [naam 2] opnieuw moet beoordelen. Alleen de tegenwerping over de verklaringen dat eiser oppervlakkig en wisselend heeft verklaard over belangrijke momenten in zijn leven met betrekking tot zijn homoseksuele geaardheid, houdt stand. De vraag dient te worden beantwoord of dit opweegt tegen hetgeen eiser overigens heeft verklaard, alsook de hiervoor genoemde documenten waaraan bewijswaarde moet worden toegekend.
10.7.
Gelet op het voorgaande slaagt ook deze beroepsgrond.
Is het aannemelijk dat de lhbti-coördinator is geraadpleegd?
11. Eiser voert aan dat niet is gebleken dat verweerder tijdens de besluitvorming een lhbti-coördinator heeft geraadpleegd. Dit is wel vereist volgens WI 2019/17, aldus eiser.
11.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting op een betrouwbare wijze heeft toegelicht dat de lhbti-coördinator is geraadpleegd. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
11.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gelet op het bovenstaande reeds gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking meer.
Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 8 weken.
12.2.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
12.3.
Het beroep is gegrond en daarom krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2025;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor wat betreft de hoofdzaak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL21.7815.
3.Dit is neergelegd in artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU).
4.Zie de uitspraak ECLI:NL:RVS:2016:1630.
8.Verslag opvolgende aanvraag, pagina 6.