ECLI:NL:RBDHA:2024:9990
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke maatregel opgelegd door CBR na alcoholgebruik achter het stuur
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). De eiser, die met een ademalcoholgehalte van 625 μg/l werd aangetroffen, was het niet eens met de beslissing van het CBR om hem een EMA op te leggen, ondanks het feit dat de officier van justitie de strafzaak tegen hem had geseponeerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juni 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 5 oktober 2023 een mededeling naar het CBR heeft gestuurd, waarin werd gerapporteerd dat de eiser met te veel alcohol achter het stuur zat. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht de EMA had opgelegd, omdat het ademalcoholgehalte van de eiser boven de wettelijke grens lag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden waaronder de eiser in zijn auto werd aangetroffen, voldoende bewijs boden om hem als bestuurder aan te merken.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie om de strafzaak te seponeren, niet van invloed was op de bestuurlijke maatregel die het CBR had opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de bestuurlijke procedure en de strafrechtelijke procedure los van elkaar staan en dat voor de oplegging van een EMA niet dezelfde bewijsstandaard geldt als in het strafrecht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij verplicht is de EMA-cursus te volgen en de kosten daarvan te betalen. De eiser heeft geen recht op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.