ECLI:NL:RBDHA:2024:9990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
SGR 24/174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke maatregel opgelegd door CBR na alcoholgebruik achter het stuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). De eiser, die met een ademalcoholgehalte van 625 μg/l werd aangetroffen, was het niet eens met de beslissing van het CBR om hem een EMA op te leggen, ondanks het feit dat de officier van justitie de strafzaak tegen hem had geseponeerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juni 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 5 oktober 2023 een mededeling naar het CBR heeft gestuurd, waarin werd gerapporteerd dat de eiser met te veel alcohol achter het stuur zat. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht de EMA had opgelegd, omdat het ademalcoholgehalte van de eiser boven de wettelijke grens lag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden waaronder de eiser in zijn auto werd aangetroffen, voldoende bewijs boden om hem als bestuurder aan te merken.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie om de strafzaak te seponeren, niet van invloed was op de bestuurlijke maatregel die het CBR had opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de bestuurlijke procedure en de strafrechtelijke procedure los van elkaar staan en dat voor de oplegging van een EMA niet dezelfde bewijsstandaard geldt als in het strafrecht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij verplicht is de EMA-cursus te volgen en de kosten daarvan te betalen. De eiser heeft geen recht op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1. Met het besluit van 11 oktober 2023 heeft verweerder eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 5 oktober 2023 heeft de politie een mededeling naar verweerder gestuurd. [1] Uit het proces-verbaal blijkt dat eiser met te veel alcohol op achter het stuur zat. [2] Er werd een waarde van 625 μg/l vastgesteld. [3] Verweerder heeft eiser daarom verplicht om mee te werken aan een EMA. [4] Werkt eiser niet mee aan deze cursus, dan raakt hij zijn rijbewijs kwijt en mag hij niet meer rijden. In deze zaak moet is aan de orde of eiser kon worden aangemerkt als bestuurder en of verweerder de EMA mocht opleggen ook al heeft de officier van justitie de strafzaak geseponeerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Eiser heeft niet weersproken dat hij te veel alcohol op had. Wel heeft hij naar voren gebracht dat het CBR het proces-verbaal onjuist heeft geïnterpreteerd. Ook vindt eiser dat het proces-verbaal berust op onjuiste waarneming en een onjuiste interpretatie van de waarneming. Eiser deed namelijk geen poging om te gaan rijden met de auto, maar hij wilde in zijn auto slapen. Hij had namelijk te veel alcohol op om naar huis te kunnen lopen of een taxi te kunnen bellen. De motor en ventilatie stonden aan om te voorkomen dat de accu uitviel en de ramen besloegen. Ook stonden de koplampen wel uit, is zijn claxon niet afgegaan, heeft hij wel meegewerkt aan alle onderzoeken en kon hij niet zijn volledige verhaal kwijt aan de politie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank vindt dat verweerder een EMA mocht opleggen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was er sprake van bestuurderschap?
4.1.
Het staat vast dat eiser een ademalcoholgehalte van 625 μg/l had. Het CBR is verplicht om dan een EMA op te leggen, omdat het ademalcoholgehalte 435 μg/l of meer is, maar lager is dan 785 μg/l. [5] Wel is het vereist dat eiser als bestuurder kan worden aangemerkt.
4.2.
De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het CBR een EMA mag opleggen als op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. [6] Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [7] Dat geldt ook voor de rechter, tenzij eiser bewijs levert van het tegendeel.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser als bestuurder kon worden aangemerkt. De rechtbank wijst op de omstandigheden waarin eiser door de politie in zijn auto is aangetroffen (in zijn woonplaats op een parkeerplaats, met draaiende motor, brandende dimlichten, met zijn gordel om, de sterke alcoholwalm uit de auto, het braaksel op en naast het voertuig, zijn bloeddoorlopen ogen en de manier waarop hij communiceerde). De verklaringen van eiser over waarom hij een gordel om had en waarom de motor en ventilatie aanstonden, heeft verweerder als onvoldoende mogen aanmerken. Ook gezien wat eiser tijdens zijn verhoor door de politie heeft verklaard, mocht verweerder het daarom aannemelijk achten dat eiser voornemens was om met de auto te rijden en dus als bestuurder kan worden aangemerkt.
Mocht verweerder een maatregel opleggen ook al was de strafzaak geseponeerd?
4.4.
De omstandigheid dat de officier van justitie de op dezelfde feiten gebaseerde strafrechtelijke zaak tegen eiser heeft geseponeerd bij gebrek aan bewijs kan niet bepalend zijn voor de onderhavige procedure. [8] Het besluit van het CBR van 11 oktober 2023 heeft betrekking op een bestuurlijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die los staat van de strafrechtelijke procedure. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [9] behoeft de aan eiser verweten gedraging in de onderhavige procedure, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig, is voor het CBR voldoende dat op basis van de geconstateerd feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. Dat is hier met die mate van zekerheid op grond van het wat de rechtbank in 4.3. overwoog komen vast te staan.
4.5.
De rechtbank wijst ook op recente uitspraken van de hoogste bestuursrechter: vrijspraak door de politierechter – en de rechtbank begrijpt een sepot door de officier van justitie - laat dat gegronde vermoeden in beginsel in stand. [10] Dat kan anders zijn als het vonnis of het sepot de inhoud van het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan de maatregel onderuit haalt of op een andere manier een ander licht werpt op de feiten en omstandigheden waarop de maatregel is gebaseerd. In deze zaak is dan van belang in hoeverre een sepot, in vergelijking met en vrijspraak, wat kan zeggen over de feiten en omstandigheden. Het sepot heeft het proces-verbaal niet onderuitgehaald en ook geen ander licht geworpen op de feiten of omstandigheden. Daarom concludeert de rechtbank dat verweerder aan eiser een maatregel op mocht leggen. Dat de zaak is geseponeerd met sepotcode 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt), doet daar niet aan af.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de EMA-cursus moet volgen en betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
2.Zie artikel 8 lid 2 onder a van de Wvw 1994.
3.De maximaal toegestane waarde is 220 μg/l, omgerekend 0,5 promille.
4.Zie artikel 131 e.v. van de Wvw 1994 en artikel 11 lid 1 sub a van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.
5.Zie artikel 11 lid 1 sub a van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2352.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2352, r.o. 3.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1715.
10.Zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3658, r.o. 5.3.