ECLI:NL:RBDHA:2024:9946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.10082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had bij het primaire besluit van 8 januari 2024 de aanvraag buiten behandeling gesteld, en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard met het besluit van 16 februari 2024. De rechtbank heeft op 1 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet de benodigde toestemmingsverklaring heeft ingediend, wat essentieel was voor de aanvraag. De staatssecretaris had eiser eerder in de gelegenheid gesteld om ontbrekende documenten aan te leveren, maar deze zijn niet tijdig ontvangen. Eiser had op 4 december 2023 een aanvraag ingediend, maar de benodigde toestemmingsverklaring ontbrak, waardoor de aanvraag niet compleet was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet compleet was en dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1
Bij het primaire besluit van 8 januari 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 16 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met een bericht van verhindering voorafgaand aan de zitting niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser heeft op 4 december 2023 een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend, die op 6 december 2023 door de staatssecretaris is ontvangen. Bij brief van 4 december 2023 heeft eiser het medisch dossier in een gesloten envelop aan de staatssecretaris toegezonden.
3.1.
Bij brief van 7 december 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser meegedeeld dat bewijsmiddelen bij de aanvraag ontbreken en/of onvolledig zijn en eiser in de gelegenheid gesteld de volgende bewijsmiddelen binnen twee weken alsnog te overleggen:
- het formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van alle actieve behandelaren;
- het formulier ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ten behoeve van alle actieve behandelaren;
- de relevante medische gegevens van alle actieve behandelaren in reactie op de vragen van het Bureau Medische Advisering (BMA).
Daarbij heeft de staatssecretaris ook meegedeeld dat als de gevraagde informatie niet volgens de vereisten en binnen de gestelde termijn is ontvangen er geen medisch advies kan worden gevraagd bij het BMA en de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 lid 1 onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gesteld.
3.2.
Bij brief van 4 januari 2024 heeft eiser aan de staatssecretaris de ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ verzonden. De staatssecretaris heeft de aanvraag vervolgens echter met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld omdat de ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ nog altijd ontbrak. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat de aanvrager bij een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 alle bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) moet overleggen. Omdat de benodigde bewijsstukken niet zijn aangeleverd, kon geen medisch advies worden gevraagd bij het Bureau Medische Advisering (BMA).
3.3.
Het bezwaar van eiser is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb zonder eiser in bezwaar te horen kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft de staatssecretaris overwogen dat de ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’, waarvan eiser stelt deze op 4 december 2023 aan de staatssecretaris te hebben toegestuurd, zag op een andere vreemdeling.
3.4.
Inmiddels had eiser op 29 januari 2024 een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Deze aanvraag bevatte alle benodigde bewijsstukken en in het kader van deze aanvraag is een BMA-advies opgesteld. De aanvraag is met het besluit van 15 maart 2024 door de staatssecretaris afgewezen. Eiser heeft op 18 maart 2024 een bezwaarschrift ingediend. De staatssecretaris heeft op zitting aangegeven dat het bezwaarschrift bij besluit van 12 april 2024 ongegrond is verklaard.
Is het ontbreken van de toestemmingsverklaring terecht tegengeworpen?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft op 4 december 2023, samen met de medische gegevens, de ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van de GZA-arts toegezonden. Eiser betwist ten eerste dat deze toestemmingsverklaring betrekking zou hebben gehad op een andere vreemdeling. Daarnaast had de staatssecretaris, als de toestemmingsverklaring wel betrekking zou hebben gehad op een andere vreemdeling, eiser hierop in de brief van 7 december 2023 attent moeten maken. Eiser verkeerde namelijk in de veronderstelling dat hij het verzuim al had hersteld door toezending van de toestemmingsverklaring op 4 december 2023.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft op de zitting herhaald dat de toestemmingsverklaring die eiser heeft ingediend op een andere vreemdeling zag en nader toegelicht dat ingediende stukken in het juiste dossier worden gezet op basis van het v-nummer dat op het stuk vermeld wordt. Ook omdat eiser niet heeft onderbouwd dat de toestemmingsverklaring die hij bij brief van 4 december 2023 heeft ingediend wel betrekking had op hem, heeft de rechtbank geen reden om de twijfelen aan de verklaring van de staatssecretaris dat de ingediende toestemmingsverklaring niet op eiser zag. Dat betekent ook dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag dus niet compleet was. Dat eiser op dat moment geen (juiste) toestemmingsverklaring had ingediend, volgt met zoveel woorden ook uit de herstelverzuimbrief van 7 december 2023 waarin eiser wordt gevraagd om het formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van alle actieve behandelaren te overleggen. Eiser heeft op dat moment niet alsnog een toestemmingsverklaring ingediend. Dat eiser in de veronderstelling was dat de toestemmingsverklaring al eerder was ingezonden, doet hier niet aan af. Het is aan eiser om de aanvraag compleet te maken [1] en het had op de weg van eiser gelegen navraag te doen bij de staatssecretaris over de in de brief van 7 december 2023 genoemde ontbrekende toestemmingsverklaring. Hoewel het de staatssecretaris had gesierd als hij eiser op het indienen van een onjuiste toestemmingsverklaring had gewezen, is de omstandigheid dat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, geen reden om buitenbehandelingstelling van de aanvraag onrechtmatig te achten.
Is een toestemmingsverklaring noodzakelijk voor het opvragen van een medisch advies?
5. Eiser betoogt daarnaast dat de staatssecretaris ook zonder toestemmingsverklaring medisch advies had kunnen opvragen. Op het aanvraagformulier staat namelijk al vermeld dat de door eiser (zelf) verstrekte gegevens kunnen worden gebruikt en doorgegeven aan derden. Door indiening van de aanvraag verleent eiser toestemming voor het gebruik van de verstrekte gegevens. De toestemmingsverklaring voegt hier niets aan toe. Bovendien geeft eiser middels indiening van onderhavige aanvraag reeds te kennen belang te hebben bij een advies van het BMA.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van de GZA-arts nodig was voor een complete aanvraag. [2] Er is namelijk wel degelijk een toestemmingsverklaring van de vreemdeling nodig, waarop de vreemdeling zelf alle actuele behandelaren kan aangeven en waarmee de vreemdeling toestemming aan het BMA geeft voor het opvragen, inzien en gebruiken van de medische gegevens. [3] Daarnaast heeft de staatssecretaris zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat deze toestemmingsverklaring niet alleen toestemming geeft aan het BMA om toegang te krijgen tot de medische gegevens, maar dat de vreemdeling hiermee ook toestemming geeft om het medisch advies uiteindelijk te verstrekken aan de bij de aanvraag betrokken ambtenaren. [4] Die toestemming is, anders dan eiser betoogt, niet al met de indiening van het aanvraagformulier gegeven. Met het aanvraagformulier wordt alleen toestemming gegeven om de op het formulier ingevulde persoonsgegevens te verwerken en door te geven aan instanties die deze gegevens nodig hebben.
Mocht de staatssecretaris afzien van het horen van eiser in bezwaar?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte van het horen heeft afgezien, omdat van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift geen sprake was.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. [5] Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs tot de conclusie komen dat het bezwaar ongegrond was. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet compleet was. In bezwaar heeft eiser niet alsnog aangetoond dat de aanvraag compleet was. De staatssecretaris kon de aanvraag daarom afwijzen als kennelijk ongegrond en van het horen afzien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaar het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6.1c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Dit volgt uit paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000.
3.ABRvS 19 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1288, rechtsoverweging 4.
4.Zie onder punt 4 van de ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ bij het aanvraagformulier voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet.
5.ABRvS 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2448.