ECLI:NL:RBDHA:2024:98

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
22/7504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland van Afghanen die voor een Nederlandse stichting hebben gewerkt

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024, wordt het beroep van eiser en zijn gezin tegen de afwijzing van hun verzoek om overbrenging naar Nederland behandeld. Eiser, die in Afghanistan woont, heeft gewerkt als beveiligingsmedewerker voor een stichting die gelieerd is aan een Nederlandse organisatie. Het verzoek om overbrenging werd afgewezen omdat eiser niet opgeroepen was tijdens de acute evacuatiefase en niet valt onder de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van inconsistente toepassing van het beleid en dat er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging. De rechtbank concludeert dat de minister van Buitenlandse Zaken op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de criteria voor overbrenging. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. De rechtbank wijst ook de aanvraag voor proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4], in Afghanistan, eisers (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en zijn gezin tegen het bestreden besluit van 28 december 2022 waarbij verweerder bij de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland is gebleven.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Als tolk was A.J. Omarkhel aanwezig. Verder was de heer [naam 1] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te hebben gewerkt als beveiligingsmedewerker voor de stichting [stichting 1] , gelieerd aan de Nederlandse [stichting 2] (de stichting). Ook zijn broer [naam 3] zou als beveiligingsmedewerker hebben gewerkt. Op 1 november 2021 (verzonden per e-mail op 5 november 2021) heeft de voorzitter van de stichting verweerder verzocht om eiser, zijn gezin en zijn broer over te brengen naar Nederland. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en behoort niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [1] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de organisatie waarvoor eiser heeft gewerkt niet onder de speciale voorziening valt. Een van de voorwaarden daarbij is dat een Nederlandse ngo financiering heeft ontvangen ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BZ/BHOS) ter uitvoering van een project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. De eenmalige subsidie uit het private sector programma (bekend als: PSOM) voor een [project] voldoet hieraan niet, omdat deze subsidie niet aan een Nederlandse ngo is verstrekt maar aan een particulier bedrijf. Ook de andere projecten van de stichting, zoals het opzetten van scholen en een medische post, voldoen niet aan de voorwaarden van de speciale voorziening. Na onderzoek is gebleken dat deze projecten niet werden gefinancierd ten laste van de BZ/BHOS-begroting. Daarnaast is eiser niet voorgedragen door een ngo die wel in aanmerking kwam voor het aandragen van mensen voor de speciale voorziening.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij valt onder de motie Belhaj en de kamerbrief van 18 augustus 2021 en dat verweerder heeft nagelaten de aanvraag hieraan te toetsen, gelet op artikel 3:103 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarnaast stelt eiser wel degelijk te vallen onder de eerste groep waarvoor een speciale voorziening is getroffen omdat het ‘ [project] ’ is gefinancierd vanuit de BZ/BHOS-begroting. Dat het subsidiebedrag niet rechtstreeks aan de stichting, dan wel aan [stichting 1] is overgemaakt, doet hier niet aan af, omdat in de Kamerbrief niet kan worden gelezen dat dit een vereiste is. Eiser stelt, gelet op wat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] heeft beslist over het vereiste van de periode van werkzaamheden van één jaar, dat van het vereiste – een bericht te hebben gekregen om naar het vliegveld te gaan in de zin van de Kamerbrief – in bijzondere omstandigheden mag worden afgeweken. Volgens eiser doen dergelijke omstandigheden zich voor, omdat hij zich in een vroeg stadium heeft aangemeld. Eiser vindt dan ook dat een belangenafweging moet plaatsvinden op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast beroept hij zich op het evenredigheidsbeginsel. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen over zijn bezwaarschrift.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken [3] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [5] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [6] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [7]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [8]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [9] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [10] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 22 februari 2023 [11] was de motie Belhaj gekoppeld aan de acute evacuatiefase en is de motie niet meer onverkort in werking sinds de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Daarop is alleen een uitzondering gemaakt voor de personen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van die motie. In de Kamerbrief staat dat het daarbij alleen gaat om diegenen die tijdens de acute evacuatiefase niet konden worden geëvacueerd, terwijl ze daarvoor wel waren opgeroepen. De Afdeling gaat daar in haar uitspraak van 22 februari 2023 [12] ook vanuit. Eiser is tijdens de evacuatiefase niet opgeroepen, hij kan daarom ook geen rechten ontlenen aan de motie Belhaj en/of de Kamerbrief van 18 augustus 2021.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Hoewel eiser is voorgedragen door de stichting, is dit geen ngo die door verweerder is uitgenodigd om werknemers aan te dragen die sinds 1 januari 2018 de in overweging 4.1. genoemde werkzaamheden hebben verricht. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Een logische verklaring hiervoor is dat de stichting nooit subsidie heeft ontvangen ten laste van de begroting van BZ/BHOS. De PSOM-subsidie is namelijk toegekend aan een privaat bedrijf. Het betoog dat in de Kamerbrief niet het vereiste te lezen valt dat het moet gaan om een rechtstreekse subsidie aan een in Nederland gevestigde ngo kan eiser niet baten, aangezien een voorwaarde is dat de minister bekend moest zijn met de stichting als ontvanger van de subsidie. Dit was niet het geval.
5.3.
Daarbij komt dat de subsidieverlening en het [project] liepen in de periode 2008-2009. De rechtbank merkt daarbij op dat in het verzoek tot overbrenging van eiser, en op haar website, staat vermeld dat de stichting pas in 2011 is opgericht. Nog daargelaten of er sprake is van structureel substantiële werkzaamheden in een publieke, zichtbare functie, kan op basis van de tijdlijn niet worden gesproken van werkzaamheden voor het desbetreffende ontwikkelingsproject die sinds 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat eiser net buiten de omschrijving van de doelgroep valt waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid.
5.4.
Dat eiser al vroegtijdig heeft verzocht om overbrenging naar Nederland, dat hij zwaarwegende belangen heeft en dat het zou ontbreken aan de belangen van derden, heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Anders dan eiser betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging naar Nederland geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden. De gronden die zijn aangevoerd slagen niet.
6. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.
3.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
8.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.