ECLI:NL:RBDHA:2024:9764
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, had de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige dochter, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain, had de aanvraag afgewezen op 8 september 2022, met de motivering dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit besluit werd bevestigd in een later bestreden besluit op 21 september 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres en haar dochter. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden heeft meegewogen, waaronder de samenwoning, financiële en emotionele afhankelijkheid, en de gezondheid van de betrokkenen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar relatie met haar dochter de gebruikelijke emotionele banden overstijgt.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging terecht in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen, aangezien er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.