ECLI:NL:RBDHA:2024:9662
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van onbekende nationaliteit, heeft zijn aanvraag op 19 april 2024 ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 30 mei 2024 aangevangen, maar dit werd geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk. Op 12 juni 2024 werd het onderzoek hervat, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielverzoek in Kroatië heeft ingediend en dat hij is misleid door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie anders is.
De rechtbank wijst erop dat uit Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser op 26 december 2023 een asielverzoek in Kroatië heeft ingediend. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Eurodac-registratie onjuist is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken, ondanks de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.