ECLI:NL:RBDHA:2024:9662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van onbekende nationaliteit, heeft zijn aanvraag op 19 april 2024 ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 30 mei 2024 aangevangen, maar dit werd geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk. Op 12 juni 2024 werd het onderzoek hervat, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielverzoek in Kroatië heeft ingediend en dat hij is misleid door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie anders is.

De rechtbank wijst erop dat uit Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser op 26 december 2023 een asielverzoek in Kroatië heeft ingediend. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Eurodac-registratie onjuist is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken, ondanks de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en is van onbekende nationaliteit. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 30 mei 2024 aangevangen, maar in verband met de afwezigheid van een tolk geschorst (artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Op de zitting van 12 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op 22 januari 2024. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op 3 februari 2024.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel5.Eiser voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Ten aanzien van Kroatië kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser stelt in dat kader dat hij geen asielverzoek in Kroatië heeft ingediend en kennelijk is misleid door de Kroatische autoriteiten met betrekking tot het afnemen van zijn vingerafdrukken. Eiser is van mening dat het geen automatisme kan zijn dat het afnemen van vingerafdrukken betekent dat daarmee een asielverzoek is ingediend. Eiser stelt voorts dat Kroatië zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en pushbacks. De pushbacks vinden niet alleen aan de buitengrenzen plaats, maar ook bij migranten die zich in het grensgebied bevinden. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, waaronder detentie en rechtsbijstand. Eiser verwijst daarbij naar het arrest Tarakhel.

5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de uitspraken van 13 september 2023 [2] , 21 februari 2024 [3] en 30 april 2024 [4] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit standpunt bevestigd, mede gelet op het door de staatssecretaris verrichte onderzoek naar de situatie van Dublinterugkeerders in Kroatië. Met de overgelegde stukken en zijn verklaringen ter zitting heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat voor hem niet de mogelijkheid bestaat om te klagen bij de Kroatische autoriteiten of dat zij eiser niet zouden willen helpen.
5.2.
De rechtbank overweegt verder dat uit het Eurodac-onderzoek volgt dat eiser op 26 december 2023 een asielverzoek heeft ingediend in Kroatië. Op grond van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 geldt een Eurodac-treffer als formeel bewijsmiddel van een lopend of eerder verzoek om internationale bescherming. Dit is slechts anders indien de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De staatssecretaris is terecht uitgegaan van de juistheid van de Eurodac-registratie. Bovendien heeft Kroatië het ingediende claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening. Dit artikel heeft betrekking op vreemdelingen die reeds een asielverzoek hebben ingediend in een andere lidstaat, in dit geval Kroatië.
Artikel 17 van de Dublinverordening6. Eiser voert ten slotte aan dat de staatssecretaris toepassing moet geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is volgens hem sprake van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
6.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:934, punt 146) volgt dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid aan geen enkele specifieke voorwaarde is onderworpen. Wat wel mag worden verwacht, is dat de staatssecretaris voldoende motiveert waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet is toegepast in individuele gevallen.
6.2.
Eiser heeft aangegeven dat hij in Kroatië een dag is vastgehouden door de Kroatische politie. Door de autoriteiten aldaar werden honden op hem afgestuurd en werden geweren op hem gericht. Alles wat eiser bij zich had, is van hem afgepakt, zoals zijn telefoon en geld. Door de Kroatische autoriteiten is eiser uitgemaakt voor Hamas-aanhanger en daarnaast werd hij uitgescholden en gediscrimineerd. De staatssecretaris werpt eiser tegen dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling in Kroatië onrechtmatig was en in strijd met de internationale verdragsverplichtingen. De staatssecretaris heeft een standaard voornemen uitgebracht, terwijl eiser heeft verklaard dat hij ernstige incidenten heeft meegemaakt. In het voornemen gaat de staatssecretaris hier ten onrechte niet op in.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653) volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen, die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden, die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens zijn verblijf aldaar, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of de staatssecretaris gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid. Eiser heeft de stelling dat de staatssecretaris hierover niet zou hebben doorgevraagd, niet nader geconcretiseerd. De staatssecretaris was dus niet gehouden om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.