ECLI:NL:RBDHA:2024:9531
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vijf familieleden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. Eiser heeft eerder een verzoek gedaan om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen. Gezien de financiële situatie van eiser, is dit verzoek definitief toegewezen, waardoor er geen griffierecht wordt geheven.
Eiser heeft zijn aanvraag op 18 maart 2023 ingediend. Verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 16 september 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser verweerder op 14 oktober 2023 in gebreke gesteld en op 19 februari 2024 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.