ECLI:NL:RBDHA:2024:9530
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag werd op 23 februari 2023 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn werd echter verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 24 augustus 2023 viel. Eiseres heeft de staatssecretaris op 3 januari 2024 in gebreke gesteld, en het beroep is op 16 februari 2024 ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vergoed, vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187 moet door verweerder worden terugbetaald.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft benadrukt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de termijn waarbinnen verweerder een besluit moet nemen.