ECLI:NL:RBDHA:2024:949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL23.3850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Venezolaanse eiser met betrekking tot politieke activiteiten van de moeder en mishandelingen door de stiefvader

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 januari 2024, wordt het beroep van een Venezolaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2004, heeft op 3 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder door de staatssecretaris op 13 oktober 2020 was afgewezen. De rechtbank had het beroep van eiser op 13 januari 2022 gegrond verklaard, maar de staatssecretaris heeft de asielaanvraag opnieuw afgewezen op 13 januari 2023, met de bepaling dat eiser moest terugkeren naar Venezuela.

De rechtbank behandelt de afwijzing van de asielaanvraag en de beroepsgronden van eiser, die onder andere stelt dat zijn moeder actief is tegen het regime van president Maduro en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden. De staatssecretaris heeft de geloofwaardigheid van de asielgronden beoordeeld en bepaalde elementen als ongeloofwaardig aangemerkt, waaronder de politieke activiteiten van de moeder. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de mishandelingen en het (seksueel) misbruik door de stiefvader van eiser ten onrechte niet als relevante elementen heeft aangemerkt, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de staatssecretaris alsnog heeft gemotiveerd waarom deze elementen onvoldoende zwaarwegend zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris in het verweerschrift alsnog een belangenafweging heeft gemaakt. Eiser krijgt geen gelijk en de afwijzing van de asielaanvraag blijft in stand. De staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Venezolaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
Eiser heeft op 3 augustus 2019 een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2020 afgewezen als ongegrond. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 13 januari 2022 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. [1] Met het bestreden besluit van 13 januari 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen en daarbij bepaald dat eiser moet terugkeren naar Venezuela.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. De moeder van eiser is tegen het regime van president Maduro en is in dat kader actief voor een politieke partij. Als gevolg hiervan heeft eiser op school en op straat problemen ondervonden. Verder heeft eiser sinds 2018 enkele (gewelds)incidenten meegemaakt en is eiser van 2013 tot 2018 herhaaldelijk door zijn stiefvader mishandeld en (seksueel) misbruikt.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) de activiteiten van de moeder van eiser en de hieruit voortvloeiende problemen en (3) de incidenten die eiser meegemaakt heeft vanaf 2018.
5.1.
De staatssecretaris heeft het eerste en derde asielelement geloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft het tweede asielelement ongeloofwaardig geacht. Het gestelde misbruik door de vader van eiser is volgens de staatssecretaris geen relevant asielelement, omdat deze gebeurtenissen lang geleden hebben plaatsgevonden. In de zwaarwegendheidsbeoordeling is de staatssecretaris tot de conclusie gekomen dat de geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.
Had de staatssecretaris de mishandelingen en het (seksueel) misbruik door eisers stiefvader moeten aanmerken als relevant element?
6. Eiser betoogt allereerst dat de staatssecretaris de mishandelingen en het (seksueel) misbruik door zijn stiefvader had moeten aanmerken als relevant element. Zelfs als gebeurtenissen niet de directe aanleiding zijn om het land van herkomst te verlaten, kunnen zij volgens eiser relevante elementen zijn. Zij staan immers ook dan in verband met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. [2] Verder stelt eiser dat het standpunt van de staatssecretaris hierover innerlijk tegenstrijdig is, omdat de staatssecretaris later in het besluit wel ingaat op de risico’s die zijn gerelateerd aan de mishandelingen en het misbruik. Daarmee impliceert de staatssecretaris dat deze gebeurtenissen wél een relevant element zijn.
6.1.
Dit betoog slaagt. Een relevant element is een feit dat of omstandigheid die raakt aan ten minste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. [3] In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de mishandelingen en het misbruik raakvlakken hebben met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM, maar niet ‘relevant’ zijn, omdat deze gebeurtenissen niet de directe aanleiding voor het vertrek van eiser uit Venezuela vormden. In het verweerschrift is de staatssecretaris daarop teruggekomen en heeft hij gesteld dat de mishandelingen en het misbruik hadden moeten worden aangemerkt als relevant element. Partijen zijn het er dus over eens dat de mishandelingen en het misbruik ten onrechte niet als relevant element is aangemerkt.
6.2.
Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris bij het beslissen op de asielaanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. [4] Eiser vindt dat, gelet op dit referentiekader, minder van hem verwacht mag worden qua verklaringen. Eiser heeft meerdere keren, onder meer in de zienswijze, benadrukt dat zijn leeftijd en zijn culturele achtergrond relevant zijn voor het beslissen op de asielaanvraag. De staatssecretaris heeft daar niet op gereageerd. Verder wijst eiser erop dat hij in het verleden bekend is geweest met PTSS-klachten en dat hij hiervoor onder behandeling heeft gestaan van een psycholoog. [5] Dat leidt er volgens eiser niet toe dat hij – zoals de staatssecretaris stelt – een ‘gebrekkige gezondheid’ heeft, maar wel dat van hem minder mag worden verwacht dan van een vreemdeling bij wie niet ooit PTSS is vastgesteld. In dat opzicht is volgens eiser (dus) niet relevant of hij op dit moment onder behandeling staat voor PTSS-klachten.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. De staatssecretaris heeft als uitgangspunt genomen dat eiser op het moment van de asielaanvraag en het nader gehoor (nog) minderjarig was, maar ook dat eiser enige vorm van scholing heeft genoten en samen met zijn moeder heeft deelgenomen aan enkele demonstraties. Vervolgens heeft de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag voornamelijk gebaseerd op de overweging dat eiser tijdens het nader gehoor niet kon verklaren over basale elementen uit zijn asielrelaas, zoals de naam van de politieke partij waarvoor zijn moeder actief is (waar hierna in deze uitspraak op zal worden ingegaan) en op de overweging dat in de overgelegde verklaringen van derden onderlinge tegenstrijdigheden zijn geconstateerd. De staatssecretaris heeft niet aan eiser tegengeworpen dat hij gedetailleerder had moeten verklaren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de tegenwerpingen in het bestreden besluit aansluiten op het referentiekader van eiser en dat de staatssecretaris niet meer rekening had moeten houden met de leeftijd en culturele achtergrond van eiser dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. De door eiser benoemde PTSS-klachten leiden op dit punt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat eiser, voor zover al van de inhoudelijke juistheid van de overgelegde behandelverklaring moet worden uitgegaan, niet heeft onderbouwd dat zijn eerdere PTSS-klachten invloed hebben gehad op de verklaringen die hij in deze asielprocedure heeft afgelegd. Het valt daarom niet in te zien waarom eiser vanwege zijn gestelde PTSS-klachten tijdens het nader gehoor niet in staat zou zijn geweest de gevraagde basale informatie over zijn asielrelaas te verstrekken.
Mocht de staatssecretaris de politieke activiteiten van zijn moeder (het tweede asielelement) ongeloofwaardig achten?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de politieke activiteiten van zijn moeder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In dit verband stelt eiser in de eerste plaats dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op het feit dat het voor een jongere als eiser lastig is te benoemen voor welke partij zijn moeder actief is geweest, omdat in Venezuela volgens algemene landeninformatie een “fluïde samenstelling van allianties en schisma’s binnen de oppositiepartijen” bestaat. [6] In de tweede plaats werpt de staatssecretaris volgens eiser ten onrechte tegen dat de verklaringen van zijn tante en de partij
Proyecto Venezuelaover de politieke activiteiten van de moeder van eiser onderling tegenstrijdig zijn. De staatssecretaris vermeldt niet om welke verklaringen het gaat en waarom deze tegenstrijdigheden voor rekening en risico van eiser dienen te komen. Daar komt dan nog bij dat de tante van eiser niet zodanig stellig over de politieke activiteiten heeft verklaard dat daarmee is uitgesloten dat zijn moeder nog voor andere organisaties/partijen actief is geweest. Tot slot stelt eiser dat de staatssecretaris de overgelegde verklaring van
Proyecto Venezuelaonvoldoende in de beoordeling heeft betrokken. Het enkele feit dat deze verklaring niet op echtheid kan worden gecontroleerd, betekent volgens eiser namelijk niet dat de verklaring irrelevant is en ontslaat de staatssecretaris niet van de verplichting te concretiseren waarom niet van de inhoud van de verklaring kan worden uitgegaan.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de politieke activiteiten van de moeder van eiser ongeloofwaardig zijn. In de eerste plaats mocht de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat aan de geloofwaardigheid van dit asielelement afbreuk doet dat eiser niet kan benoemen van welke politieke partij zijn moeder lid is. Eiser heeft verklaard dat zijn moeder voor een bepaalde partij was en dat zij veel voor deze partij deed. [7] Als gevolg van de activiteiten van zijn moeder voor deze politieke partij stelt eiser problemen te hebben ondervonden. Gelet op de grote rol die deze partij binnen het asielrelaas van eiser speelt en gelet op de verklaring van eiser dat hij drie tot vier keer aan demonstraties van deze partij heeft deelgenomen, [8] valt niet in te zien waarom eiser niet in staat zou zijn tijdens het gehoor de naam van deze politieke partij te noemen. Dit mocht – mede gelet op het basale karakter van deze informatie en op wat onder 6.1 is overwogen – wel van eiser worden verwacht. De stelling van eiser dat hij niet zelf deelnam aan de demonstraties, maar verplicht werd meegenomen door zijn moeder maakt dit niet anders. Ook dan mag verwacht worden dat eiser kon verklaren over de politieke partij waarvoor zijn moeder actief is. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de overgelegde verklaringen van
Proyecto Venezuelaen de tante van eiser onderling tegenstrijdig zijn over de vraag van welke politieke partij de moeder van eiser lid was. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat uit de verklaring van
Proyecto Venezuela(een liberaal-progressieve partij) blijkt dat, zelfs als zou van de echtheid van deze verklaring moeten worden uitgegaan, de moeder van eiser lid is van deze partij, terwijl de tante van eiser heeft verklaard dat moeder lid is van
Vente Venezuela(een conservatieve partij). Omdat deze verklaringen door eiser in de asielprocedure zijn ingebracht, mocht de staatssecretaris deze tegenstrijdigheden aan eiser toerekenen. De stellingen van eiser dat uit algemene landeninformatie volgt dat Venezolaanse oppositiepartijen in steeds wisselende samenstellingen optrekken en de tante van eiser met haar verklaring de mogelijkheid heeft opengehouden dat de moeder van eiser lid is van meerdere politieke partijen, doen aan het voorgaande niet af. Dat laat namelijk onverlet dat eiser uitdrukkelijk heeft verklaard dat zijn moeder voor een specifieke politieke partij was. Voor zover eiser nog heeft willen stellen dat hij met deze verklaring heeft bedoeld dat zijn moeder lid was van een specifieke alliantie (waarin meerdere politieke partijen plaatshebben), maakt dat het voorgaande ook niet anders. Dat doet immers niet af aan het feit dat
Proyecto Venezuelaen de tante van eiser onderling verschillend hebben verklaard over van welke politieke partij de moeder van eiser lid is, waardoor eiser met die stelling nog altijd niet duidelijk maakt van welke politieke partij(en) zijn moeder lid is. Dat de moeder van eiser lid kon zijn van zowel
Proyecto Venezuelaals
Vente Venezuelais ook niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris heeft namelijk niet ten onrechte verwezen naar de verschillende ideologieën van deze partijen: een liberaal-progressieve partij en een conservatieve partij.
Mocht de staatssecretaris overwegen dat de geweldsincidenten uit 2018 en de politieke activiteiten van de moeder van eiser niet met elkaar samenhangen?
9. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de (geloofwaardig geachte) geweldsincidenten vanaf 2018 en de politieke activiteiten van moeder, slaagt niet. Eiser heeft deze stelling namelijk in het geheel niet geconcretiseerd en niet onderbouwd.
Mocht de staatssecretaris het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend achten?
10. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielrelaas ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft geacht.
Reëel risico op ernstige schade
11. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte tot de conclusie komt dat hij in Venezuela geen reëel risico op ernstige schade loopt. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat eiser in Venezuela het slachtoffer is geworden van (gewelds)incidenten. Daarom moet sneller aannemelijk worden geacht dat eiser ook in de toekomst het risico loopt daarvan slachtoffer te worden. [9] De staatssecretaris werpt eiser daarbij ten onrechte tegen dat de door eiser gelegde verbanden tussen de (gewelds)incidenten ‘louter speculatief’ zijn. Het is aan de asielprocedure inherent dat het reëel risico op ernstige schade wordt beoordeeld aan de hand van (enige mate van) speculatie. Daarbij moeten de verschillende factoren die dit risico vergroten in onderlinge samenhang worden beoordeeld. De staatssecretaris heeft zich daar in het bestreden besluit onvoldoende rekenschap van gegeven.
11.1.
Het is aan de vreemdeling om met specifieke individuele kenmerken aannemelijk te maken dat hij in het verleden is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [10] Als de vreemdeling daar naar het oordeel van de staatssecretaris in slaagt, dan is dat een duidelijke aanwijzing dat de gestelde vrees voor vervolging gegrond is of het risico op ernstige schade reëel is. Dat is alleen anders als de staatssecretaris voldoende motiveert dat die vervolging of ernstige schade zich bij terugkeer niet opnieuw zal voordoen. [11]
11.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt in het verleden te zijn blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, zodat niet aannemelijk is dat hij nu bij terugkeer een risico op een dergelijke behandeling zou lopen. Eiser stelt op zichzelf genomen terecht dat de staatssecretaris geloofwaardig heeft geacht dat hij in het verleden slachtoffer is geworden van (gewelds)incidenten, maar dat maakt niet zonder meer dat eiser ook is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarvoor is – zoals hiervoor onder 11.1 is overwogen – vereist dat deze incidenten zijn te relateren aan specifieke individuele kenmerken van eiser. De staatssecretaris werpt eiser echter terecht tegen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ervaren incidenten op hem persoonlijk waren gericht en dat eiser niet heeft geconcretiseerd waar en voor wie hij vreest. Eiser legt wel een verband tussen de poging tot ontvoering en de verblijfplaats en rijkdom van zijn tante, maar de staatssecretaris mocht aan eiser tegenwerpen dat dit verband (slechts) is gebaseerd op een vermoeden. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat uit de verklaringen van eiser volgt dat de incidenten net zo goed een gevolg zouden kunnen zijn van de algemene veiligheidssituatie in Venezuela. [12] Eiser kan worden gevolgd in zijn stelling dat enige mate van speculatie inherent is aan de asielprocedure, maar de staatssecretaris mocht de verklaringen van eiser onder deze omstandigheden zodanig speculatief vinden dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de eerdere incidenten op eiser persoonlijk waren gericht. Eiser heeft om die reden niet aannemelijk gemaakt dat hij in verleden is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, zodat er ook geen duidelijke aanwijzing is dat het nu gestelde risico op ernstige schade reëel is. De staatssecretaris had dus niet sneller aannemelijk moeten achten dat eiser bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico op ernstige schade loopt.
Tijdsverloop
12. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet onmiddellijk na het incident op 2 april 2019 is vertrokken uit Venezuela. Eiser vindt het opmerkelijk dat dit pas in het bestreden besluit (drieënhalf jaar na zijn aanvraag) voor het eerst aan hem wordt tegengeworpen. Verder stelt eiser dat hij in Venezuela niet zelfstandig kon besluiten te vertrekken, omdat hij meerdere zaken moest uitzoeken en regelen, en daarbij afhankelijk was van zijn ouders. Een termijn van twee maanden om te vertrekken was daarom niet onredelijk.
12.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aan de gestelde vrees van eiser afbreuk doet dat hij pas na twee maanden uit Venezuela is vertrokken. De staatssecretaris heeft daarbij uitgebreid gemotiveerd waarom hij eiser niet volgt in zijn stelling dat eiser nog eerst een nieuw paspoort moest aanvragen en waarom hij niet inziet waarom de vader van eiser pas na twee maanden toestemming gaf om naar Nederland te vluchten. In beroep heeft eiser niet inhoudelijk op die motivering gereageerd, maar slechts gesteld dat hij nog enkele zaken moest regelen en dat twee maanden wachten daarom niet onredelijk was. De rechtbank ziet daarom niet in waarom dit standpunt van de staatssecretaris onjuist of onvolledig is. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat hij dit standpunt niet pas in het bestreden besluit, maar al eerder aan eiser heeft tegengeworpen. [13]
13. De stelling van eiser dat de staatssecretaris niet is ingegaan op wat hij in de zienswijze van oktober 2020 heeft aangevoerd over waarom hij zich te laat in Ter Apel heeft gemeld, treft geen doel. Hiervoor bestond voor de staatssecretaris geen aanleiding, omdat in het voornemen van 3 mei 2022 noch in het bestreden besluit aan eiser is tegengeworpen dat hij zich te laat in Ter Apel zou hebben gemeld en daarom ook niet is gebleken dat dit van invloed is geweest op de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser.
Conclusie
14. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van eiser terecht onvoldoende zwaarwegend geacht.
Komt eiser op grond van het traumatabeleid in aanmerking voor een verblijfsvergunning?
15. Eiser heeft zijn beroepsgrond over het traumatabeleid op de zitting laten vallen. De rechtbank zal die beroepsgrond daarom niet bespreken.
Mocht de staatssecretaris overwegen dat er in Venezuela voor eiser adequate opvang beschikbaar is?
16. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft onderzocht of er voor eiser in Venezuela adequate opvang beschikbaar is en op welke wijze de informatie uit de brief van eiser van 29 maart 2022 in dat onderzoek is betrokken, waardoor eiser daar niet op kan reageren. Eiser wijst er verder op dat de staatssecretaris 32 maanden de tijd nodig heeft gehad om onderzoek naar de adequate opvang te verrichten. Dat is volgens eiser te lang, waardoor de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Alleen al hierom heeft de staatssecretaris onvoldoende onderzocht of er in Venezuela adequate opvang voor eiser beschikbaar is.
16.1.
Dit betoog slaagt niet. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris twee pagina’s gewijd aan de vraag of er voor eiser in Venezuela adequate opvang beschikbaar is. De staatssecretaris heeft daarbij op pagina 9 van het besluit vermeld dat hij bij dat onderzoek gebruik heeft gemaakt van de brief van eiser van 29 maart 2022 en heeft daarbij beschreven welke informatie uit deze brief hij relevant heeft geacht. De rechtbank ziet, gelet hierop, niet in waarom de staatssecretaris onvoldoende zou hebben gemotiveerd op welke wijze de informatie uit de brief van 29 maart 2022 in het onderzoek naar adequate opvang is betrokken en waarom eiser niet in de gelegenheid is (geweest) om daarop te reageren. Verder heeft de staatssecretaris het onderzoek naar adequate opvang niet onvoldoende voortvarend uitgevoerd. De staatssecretaris is bij een onderzoek naar adequate opvang rond een asielprocedure gehouden voortvarend te handelen als hij de asielaanvraag afwijst, geen terugkeerbesluit neemt en dus pas na het afsluiten van de asielprocedure het onderzoek naar adequate opvang uitvoert. [14] Die situatie doet zich in het geval van eiser echter niet voor: het bestreden besluit behelst zowel de afwijzing van de asielaanvraag als een terugkeerbesluit en het onderzoek naar adequate opvang is tijdens de asielprocedure uitgevoerd. De staatssecretaris was dus niet gehouden om – los van de in de asielprocedure geldende beslistermijnen – voortvarender te handelen dan hij nu heeft gedaan.
17. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat er in Venezuela adequate opvang voor hem beschikbaar is. Eiser begrijpt in de eerste plaats niet waarom zijn oom aan hem adequate opvang kan verlenen. Alleen ouders of volwassenen die eerder zorg hebben gedragen voor eiser, kunnen adequate opvang verlenen. [15] Uit het enkele feit dat deze oom met eiser en zijn moeder heeft samengewoond, kan niet worden afgeleid dat hij ook zorgtaken heeft verricht. Daarbij kan eiser niet worden verweten dat hij over de situatie met zijn oom geen informatie heeft verstrekt, omdat de staatssecretaris daar ook niet gericht naar heeft gevraagd. In de tweede plaats stelt eiser dat ook zijn moeder niet in staat is om adequate opvang te verlenen. Uit het algemeen uitgangspunt dat ouders voor hun minderjarige kind(eren) zorg dienen te dragen, kan niet worden afgeleid dat deze ouders daartoe ook in staat zijn. Er kunnen situaties zijn waarin ouders wel opvang willen regelen, maar dat niet kunnen. Dat is in het geval van eiser zo: zijn moeder heeft geen vaste woon- en verblijfplaats en zijn zusje kan vanwege veiligheids- en financiële problemen niet naar school. Door zich uitsluitend te richten op het hierboven omschreven algemeen uitgangspunt, heeft de staatssecretaris het belang van het kind onvoldoende onderkend. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris geen contact heeft opgenomen met de voogd van eiser (toen hij nog minderjarig was) om zijn belangen in kaart te brengen.
17.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat voor eiser in Venezuela adequate opvang beschikbaar is en dat in elk geval zijn oom die opvang kan bieden. De staatssecretaris heeft daartoe terecht maatgevend geacht dat eiser, zijn moeder en zijn zusje na de scheiding van eisers ouders bij deze oom zijn ingetrokken en dat eiser daar tot zijn vertrek uit Venezuela heeft gewoond. De stelling van eiser dat zijn oom op geen enkele manier een vorm van zorgtaken heeft verricht is, gelet hierop, naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar. Daarnaast mocht de staatssecretaris van belang achten dat niet is gebleken dat deze oom niet opnieuw opvang zou kunnen verlenen. [16] Dat de staatssecretaris hier niet naar heeft gevraagd, maakt dit niet anders. Los nog van de vraag of op de staatssecretaris de plicht rust om daar gericht naar te vragen, is eiser in beroep ook niet uit zichzelf met informatie gekomen waaruit volgt dat zijn oom niet langer in staat zou zijn om opvang te verlenen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de oom van eiser nog steeds – net als vóór het vertrek van eiser uit Venezuela – in staat is om aan eiser adequate opvang te verlenen. Reeds daarom heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat er voor eiser bij terugkeer naar Venezuela adequate opvang beschikbaar is. De vraag of (ook) de moeder van eiser in staat is om adequate opvang te bieden en of deze opvang in het belang van het kind is, kan daarom onbesproken blijven.
Komt eiser op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking voor een verblijfsvergunning?
18. Eiser betoogt dat hij op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Hij stelt dat de staatssecretaris tussen hem en zijn tante ten onrechte geen hechte persoonlijke banden heeft aangenomen. De tante van eiser heeft een grote rol gespeeld in zijn emotionele ondersteuning tijdens de asielprocedure, een periode waarin hij zonder bijzijn van zijn moeder in grote onzekerheid verkeerde. De staatssecretaris heeft de effecten hiervan niet onderkend en had hier nader onderzoek naar moeten doen. Verder is de staatssecretaris eraan voorbijgegaan dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd. Daarvoor is doorslaggevend dat hij hier drieënhalf jaar in een zeer vormende periode van zijn leven heeft doorgebracht. Dat eiser dit privéleven heeft opgebouwd terwijl hij procedureel rechtmatig verblijf had, kan hem niet worden tegengeworpen. De lange duur van de (asiel)procedure is immers aan de staatssecretaris te wijten. Daarnaast had de staatssecretaris op dit punt een volledige belangenafweging moeten maken.
18.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris stelt daartoe terecht dat tussen eiser en zijn tante niet is gebleken van banden die de gebruikelijke omvang tussen een tante en een neef overstijgen. Het is op zichzelf genomen begrijpelijk dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland naar zijn tante is toegetrokken. Dit is echter een gevolg van de asielprocedure en de vluchtsituatie waarin eiser zich bevindt: deze tante woonde namelijk al vóór de vlucht van eiser uit Venezuela in Nederland en de sterke band tussen eiser en zijn tante is pas ná zijn komst naar Nederland ontstaan. Er is ook niet gebleken dat zij in de tussentijd elkaar bijvoorbeeld hebben bezocht of er veelvuldig contact is geweest. Dat is ook niet gesteld. Daarom had voor de staatssecretaris ook geen aanleiding hoeven bestaan om nader onderzoek te doen naar de gegroeide band tussen eiser en zijn tante en de effecten hiervan. De staatssecretaris stelt zich ook terecht op het standpunt dat eiser in Nederland weliswaar enig privéleven heeft opgebouwd, maar dat dit privéleven niet beschermenswaardig is. Daarvoor mocht de staatssecretaris doorslaggevend achten dat eiser zijn privéleven zonder geldige verblijfstitel heeft opgebouwd en dat dit privéleven beperkt is tot het contact met familieleden in Nederland en de opleiding die hij in Nederland geniet. Dat dit privéleven is opgebouwd in een voor eiser zeer vormende fase in zijn leven en dat de lange duur van de asielprocedure aan de staatssecretaris te wijten is, maakt dat niet anders. Dat laat namelijk onverlet dat eiser had moeten of kunnen weten dat zijn verblijfsrechtelijke positie in Nederland onzeker is. Het betoog van eiser slaagt op deze punten dus niet. Voor wat betreft de belangenafweging zijn partijen het erover eens dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, [17] maar dit pas in het verweerschrift heeft gedaan. Het betoog van eiser slaagt op dat punt wel. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarom voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal dit betrekken bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
19. Voor zover eiser op zitting nog heeft betoogd dat de staatssecretaris gehouden was om hem voor het nemen van het bestreden besluit apart over het privéleven en het familie- en gezinsleven te horen, slaagt dit betoog niet. De staatssecretaris heeft uit de gehoren en de later ingebrachte brieven en verklaringen voldoende kunnen afleiden op welke manier eiser invulling geeft aan zijn privéleven en het familie- en gezinsleven met zijn tante. Eiser heeft bovendien niet geconcretiseerd wat hij op een hoorzitting nog nader over het privé-, familie- of gezinsleven naar voren had kunnen of willen brengen.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond, omdat de staatssecretaris de mishandelingen en het misbruik door de vader van eiser ten onrechte niet heeft aangemerkt als relevant element en bij de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, [18] omdat de staatssecretaris in het verweerschrift alsnog heeft gemotiveerd waarom de mishandelingen en het misbruik door de vader van eiser onvoldoende zwaarwegend zijn en alsnog een belangenafweging heeft gemaakt. Eiser heeft deze overwegingen – afgezien van wat onder 19 is overwogen – niet betwist. Dat betekent dat eiser uiteindelijk geen gelijk krijgt en de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
20.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 januari 2022, zaaknummer NL20.18493 (niet gepubliceerd).
2.Eiser wijst ter onderbouwing op de Werkinstructie (WI) 2014/10, p. 3.
3.Dat volgt uit de WI 2014/10, p. 3.
4.Eiser wijst ter onderbouwing op ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
5.Eiser wijst ter onderbouwing op een behandelverklaring van zijn Venezolaanse psycholoog van 5 mei 2019.
6.Eiser wijst op het Algemeen Ambtsbericht over Venezuela uit juni 2020, p. 35-36.
7.Zie het verslag van het nader gehoor van 7 oktober 2020, p. 13.
8.Zie het verslag van het nader gehoor van 7 oktober 2020, p. 14.
9.Eiser wijst ter onderbouwing op artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
10.Dat blijkt uit artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 en paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
11.Dat staat in artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000. Dat is de Nederlandse implementatie van artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
12.Zie het verslag van het nader gehoor van 7 oktober 2020, p. 18.
13.Zie het voornemen van 9 oktober 2020, p. 4 en op het voornemen van 4 mei 2022, p. 4.
14.Zie HvJEU 14 januari 2021, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9, r.o. 79-81 (TQ) en ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, r.o. 18-19.3.
15.Eiser wijst op het Informatiebericht (IB) 2022/74, dat is geüpdatet met het IB 2023/41.
16.Zie ook het IB 2022/74 en IB 2023/41, p. 3.
17.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
18.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.