ECLI:NL:RBDHA:2024:9443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake maatregel van bewaring en zicht op uitzetting naar Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 15 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek op 31 mei 2024 is gesloten, wat een overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) met zich meebracht. Ondanks deze overschrijding oordeelt de rechtbank dat de beslissing voortvarend is genomen en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting naar Nigeria, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn LP-aanvraag. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 31 mei 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 15 april 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring daarvan rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 21 mei 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 28 mei 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 31 mei 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria ontbreekt nu zijn LP [6] -aanvraag, ondanks zijn medewerking, is afgewezen.
7. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Nigeria in het algemeen, of in het bijzonder van eiser, is komen te ontbreken. Op eiser rust de plicht om Nederland te verlaten. Zoals verweerder terecht opmerkt in het verweerschrift, brengt deze plicht onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank stelt vast dat eiser die medewerking onvoldoende verleent. Dat eiser beschikbaar was voor een presentatie met de Nigeriaanse consul en hierbij aanwezig was, leidt niet tot een andere conclusie. Uit de stukken in het dossier blijkt namelijk dat eiser tijdens het gesprek met de Nigeriaanse consul onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, zodat zijn LP-aanvraag is afgewezen. Het komt dan ook voor eisers rekening en risico dat de maatregel van bewaring reeds voortduurt.
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2814 en 19 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6189.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
4.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
5.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
6.Laissez-passer.