Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt te zijn staande gehouden door een medewerker van DT&Vdie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van het VVniet bevoegd is om hem staande te houden. De naam en functie van die medewerker is in tegenstelling tot die van de andere aanwezige ambtenaren niet in het proces-verbaal genoemd, zodat het er voor gehouden moet worden dat die medewerker geen senior medewerker is als bedoeld in voornoemd artikel van het VV. Om die reden is de staandehouding en de opvolgende maatregel van bewaring onrechtmatig, aldus eiser.
3. Uit het M105-formuliervan 15 februari 2024 volgt dat twee buitengewoon opsporingsambtenaren van DV&Oom 10:25 uur het kantoor zijn binnengelopen waar eiser een vertrekgesprek had met de door eiser genoemde medewerker van DT&V, waarna zij hem (en dus niet de medewerker van DT&V) vanwege een redelijk vermoeden van illegaal verblijf om 10:28 uur hebben staande gehouden. De rechtbank stelt vast dat zij op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het VV bevoegd zijn om eiser staande te houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staandehouding niet onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb
4. De Afdelingheeft bij uitspraak van 15 november 2023uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
5. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware grondenstaan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte grondenstaan in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. Ten aanzien van de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden refereert eiser zich aan het oordeel van de rechtbank.
9. Verweerder heeft op zitting de lichte gronden 4a, 4b en 4e laten vallen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder is op 6 september 2022 eisers asielaanvraag afgewezen, waarbij ook een terugkeerbesluit aan eiser is uitgereikt waar hij nog geen gevolg aan heeft gegeven. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft reeds op grond hiervan terecht aangenomen dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel en voortvarendheid
11. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij zich niet eerder heeft onttrokken aan het toezicht en verbleef in het AZCin Middelburg. Ook is niet gebleken dat verweerder voortvarend handelt, aldus eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring meermaals aangegeven niet te willen terugkeren naar Nigeria en ook dat hij niet zal meewerken aan zijn terugkeer.Ook uit het verslag van het vertrekgesprek van 15 februari 2024 volgt dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer naar Nigeria.
13. Op 15 februari 2024 is de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd. Vanaf dat moment dient verweerder voortvarend te handelen om eisers terugkeer naar Nigeria te kunnen realiseren. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat op dezelfde middag nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd zal worden. Verder staat op 14 maart 2024 een presentatie gepland bij de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gelet hierop voldoende voortvarend handelt.
14. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een LP-aanvraag op te sturen naar de Nigeriaanse autoriteiten terwijl de afwijzing van zijn asielaanvraag nog niet onherroepelijk was.
15. De rechtbank stelt vast dat de vraag of verweerder in het kader van eisers asielprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld door een LP-aanvraag op te sturen naar de Nigeriaanse autoriteiten geen rol speelt bij de toetsing of de maatregel van bewaring al dan niet onrechtmatig is, zodat de rechtbank deze vraag onbeantwoord laat.
16. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.