ECLI:NL:RBDHA:2024:9425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
24-2841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen verlenging van de begunstigingstermijn voor een tennisvereniging wegens overtreding van geluidnormen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, bestaande uit een tennisvereniging en 13 anderen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de begunstigingstermijn die is verbonden aan een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Westland. De last onder dwangsom was opgelegd omdat de tennisvereniging, door het spelen van padel, de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zou hebben overtreden. Het college had de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de beslissing op een herzieningsverzoek van de tennisvereniging. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om deze verlenging te schorsen, zodat de tennisvereniging direct aan de last moet voldoen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verlenging van de begunstigingstermijn noodzakelijk is voor de tennisvereniging om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers al geruime tijd geluidsoverlast ondervinden en dat de verlenging van de begunstigingstermijn hen onevenredig benadeelt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit, waardoor de oorspronkelijke begunstigingstermijn weer van kracht wordt. Dit betekent dat de tennisvereniging per direct moet voldoen aan de last onder dwangsom, met een dwangsom van € 2.000,- per overtreding, tot een maximum van € 10.000,-. Tevens moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2841

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en 13 anderen, te [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. J.C. Meijer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de vereniging
[naam vereniging], te [vestigingsplaats] (de tennisvereniging)
(gemachtigde: mr. M.S. van der Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen verlenging van de begunstigingstermijn die is verbonden aan de aan de tennisvereniging opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Het college heeft op 15 februari 2024 aan de tennisvereniging een last onder dwangsom opgelegd, omdat door het spelen van padel de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zouden zijn overtreden.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 april 2024 heeft het college de begunstigingstermijn van de opgelegde last verlengd tot vier weken nadat op een verzoek van de tennisvereniging om herziening van de opgelegde last is beslist. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en hebben de voorzieningenrechter verzocht om dat besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, zodat de tennisvereniging direct aan de last moet voldoen.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De tennisvereniging heeft ook schriftelijk gereageerd. Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] . Namens de tennisvereniging zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers hebben het college op 20 november 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door de tennisvereniging, gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
2.1.
Met het besluit van 10 juli 2023 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen, omdat volgens het college geen sprake is van een representatieve geluidmeting. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het besluit op bezwaar van 15 februari 2024 heeft het college, conform het advies van de Commissie bezwaarschriften Westland van 9 januari 2024, het besluit van 10 juli 2023 herroepen. In de plaats daarvan heeft het college aan de tennisvereniging een last onder dwangsom opgelegd, met een begunstigingstermijn van acht weken. De tennisvereniging dient de overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit te beëindigen door de speelduur aan te passen. De padelbanen mogen vanaf 16:30 tot 19:30 uur gebruikt worden. Tussen 19:30 en 16:30 mag er geen padel worden gespeeld. Indien de tennisvereniging hieraan niet voldoet, verbeurt zij een dwangsom op van € 2.000,- per keer dat wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de last. Het maximum van de te verbeuren dwangsommen is gesteld op € 10.000,-.
2.3.
Op 27 maart 2024 heeft de gemachtigde van de tennisvereniging beroep aangetekend tegen de op 15 februari 2024 opgelegde last onder dwangsom (zaaknr. SGR 24/2613). Daarnaast heeft de tennisvereniging op 27 maart 2024 het college verzocht om de opgelegde last onder dwangsom te herzien en maatwerk toe te passen.
2.4.
Op 3 april 2024 heeft de tennisvereniging het college verzocht de begunstigingstermijn te verlengen tot (ten minste) vier weken nadat op het verzoek om herziening van de last onder dwangsom (inclusief eventuele herziening daarvan) is beslist.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de begunstigingstermijn van de opgelegde last verlengd tot vier weken nadat op het verzoek van de tennisvereniging om herziening van de opgelegde last is beslist.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Belanghebbendheid verzoekers
Aangezien een aantal verzoekers in de directe nabijheid van de padelbanen van de tennisvereniging wonen, kunnen zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. De vraag of alle verzoekers belanghebbende zijn dient in het kader van de bezwaarprocedure te worden beantwoord.
Spoedeisend belang
4. Omdat verzoekers stellen dat zij reeds geruime tijd geluidsoverlast ondervinden van de padelbanen en uit geluidsonderzoeken blijkt dat door de activiteiten van de tennisvereniging de norm voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau op de gevels van nabijgelegen woningen in de avondperiode wordt overschreden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
Omvang van het geding
5. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich tegen de verlenging van de begunstigingstermijn die is verbonden aan de aan de tennisvereniging opgelegde last onder dwangsom en dus niet tegen de last zelf.
Bestreden besluit
6. In het bestreden besluit is de aanleiding van het verzoek van de tennisvereniging om verlenging van de begunstigingstermijn uiteengezet: het verzoek van de tennisvereniging om herziening van de last onder dwangsom. Het college overweegt dat bij de verlenging van de begunstigingstermijn alle betrokken belangen, te weten die van de tennisvereniging en van de verzoekers om handhaving, zijn afgewogen. Daarbij heeft het college tevens in acht genomen dat, indien door de tennisvereniging om een voorlopige voorziening wordt verzocht, de begunstigingstermijn daardoor opgeschort zal worden tot nadat de voorzieningenrechter daarover heeft beslist.
Gronden verzoek
7. Verzoekers voeren aan dat het college met het nemen van het bestreden besluit volledig aan de belangen van omwonenden voorbij is gegaan, omdat zij al jaren geluidsoverlast ondervinden van het gebruik van de padelbanen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:2291). Daarnaast stellen verzoekers dat het college de begunstigingstermijn - die in hun ogen al te lang was - niet had mogen verlengen, omdat het daartoe strekkende verzoek van de tennisvereniging onvoldoende is gemotiveerd.
Wettelijk kader
8. Ingevolge artikel 5:32a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Oordeel voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [1] Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan. [2] Een begunstigingstermijn is niet bedoeld om de overtreder de tijd te geven om die overtreding te legaliseren. [3]
9.1.
In dit geval heeft het college de begunstigingstermijn afhankelijk gesteld van de beslissing op het herzieningsverzoek. Het is echter onbekend wanneer daarop wordt beslist en wat de beslissing dan zal zijn. De begunstigingstermijn is dus voor een onbepaalde termijn verlengd. Dit verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig om de overtreding te kunnen opheffen. [4] Bovendien kan de tennisvereniging de overtreding ook opheffen zonder dat de uitkomst van het herzieningsverzoek wordt afgewacht. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat de verlenging van de begunstigingstermijn voor de tennisvereniging nodig is om te kunnen voldoen aan de last. Bovendien worden verzoekers door de verlenging onevenredig benadeeld, nu handhaving van geconstateerde overtredingen het uitgangspunt moet zijn.
9.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de verlenging van de begunstigingstermijn gelet op het voorgaande niet deugdelijk gemotiveerd. Ook heeft het college aan de belangen van verzoekers onvoldoende gewicht toegekend. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:46 en 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zal naar verwachting geen stand houden.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Dit heeft tot gevolg dat de in het besluit van 15 februari 2024 vermelde begunstigingstermijn weer geldt. Die termijn is op 11 april 2024 reeds verstreken. Dat betekent dat de tennisvereniging per direct uitvoering moet geven aan de last en dat de tennisvereniging per geconstateerde overtreding van rechtswege een dwangsom van € 2.000,- verbeurt, tot een maximum van € 10.000,-.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit van 8 april 2024 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1791).
2.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:330).
3.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3590).
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2860).