ECLI:NL:RBDHA:2024:9381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/09/647077 / HA ZA 23-409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevorderingen door De Rivierendriesprong c.s. tegen Gemeente Papendrecht, Provincie Zuid-Holland en Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

In deze civiele zaak vorderen De Rivierendriesprong c.s. schadevergoeding van de Gemeente Papendrecht, de Provincie Zuid-Holland en de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. De eisers verwijten de gedaagden dat zij onterecht bouw- en milieuvergunningen hebben geweigerd en handhavend hebben opgetreden tegen hun puinbreekactiviteiten. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 geoordeeld dat de vorderingen van De Rivierendriesprong c.s. worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen jegens de Provincie en de Omgevingsdienst zijn verjaard, en dat de bestuursrechtelijke besluiten die door de gedaagden zijn genomen formele rechtskracht hebben. Dit betekent dat de burgerlijke rechter deze besluiten als rechtmatig moet beschouwen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Rivierendriesprong c.s. en dat de schade die zij claimen niet kan worden toegerekend aan de gedaagden. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt De Rivierendriesprong c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/647077 / HA ZA 23-409
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.BOUWSTOFFENHANDEL DE RIVIERENDRIESPRONG PAPENDRECHT B.V.te Maasdriel,

2.
[bedrijf] BEHEER B.V.te [vestigingsplaats] ,
3.
[naam 1]te [woonplaats] ,
4.
[naam 2]te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.G.J. Laan te Hoorn,
tegen

1.GEMEENTE PAPENDRECHTte Papendrecht,

2.
PROVINCIE ZUID-HOLLANDte Den Haag,
3.
OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUIDte Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. R.D. Boesveld te Haarlem.
Eiseres sub 1 wordt hierna De Rivierendriesprong genoemd; eiseres sub 2 wordt hierna [bedrijf] Beheer genoemd. Eisers sub 3 en 4 worden gezamenlijk aangeduid als [eiser, sub 3 en 4] . Eisers sub 1 tot en met 4 worden gezamenlijk De Rivierendriesprong c.s. genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk de Gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst genoemd.
Waar gaat deze zaak over?
De Rivierendriesprong c.s. hebben sinds 2004 een bouwstoffenhandel in Papendrecht. Zij verwijten gedaagden dat zij - kort gezegd - bouw- en milieuvergunningen ten onrechte hebben geweigerd of te laat hebben verleend en dat zij ten onrechte hebben gehandhaafd op puinbreekactiviteiten. De Rivierendriesprong c.s. vorderen schade voor het elders moeten breken van puin, verbeurde dwangsommen en gemaakte advieskosten.
De rechtbank beslist in dit vonnis dat alle vorderingen van De Rivierendriesprong c.s. worden afgewezen. De vorderingen jegens de Provincie en de Omgevingsdienst zijn verjaard. De Rivierendriesprong c.s. zijn het niet eens met diverse bestuursrechtelijke besluiten over vergunningen/vrijstellingen en handhaving en zijn daar bij de bestuursrechter tegen opgekomen. Deze bestuursrechtelijke besluiten hebben formele rechtskracht en daarom moet de burgerlijke rechter ze voor rechtmatig houden. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de Gemeente op een andere wijze onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Rivierendriesprong c.s. of dat De Rivierendriesprong c.s. schade hebben geleden door het handelen van de Gemeente.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2023, met producties 1 tot en met 33;
  • het herstelexploot van 2 mei 2023;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 88;
  • het vonnis van 24 januari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van De Rivierendriesprong c.s., met producties 34 tot en met 44.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Mr. Laan en zijn kantoorgenote mr. Waalkes hebben pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen voorts hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Eisers

2.1.
De Rivierendriesprong is opgericht op 16 mei 2008. Zij is een dochter van [bedrijf] Holding B.V. In de dagvaarding wordt ook verwezen naar De Rivierendriesprong Handelsbedrijf B.V., een vennootschap opgericht op 23 augustus 2004 die ook een dochter van [bedrijf] Beheer is, maar geen partij. In navolging van partijen wordt zij hieronder ook aangeduid als De Rivierendriesprong.
Noordhoek 35
2.2.
In 2004 heeft [bedrijf] Beheer een perceel industrieterrein met loodsen aan de [adres] te [plaats] (hierna: [adres] ) gekocht, met het doel dat De Rivierendriesprong daar een (handels)bedrijf voor (wegen)bouwmaterialen, grondstoffen en afvalstoffen en recycling zou gaan exploiteren.
2.3.
Op [adres] zijn onder meer twee bedrijfshallen aanwezig: een hal met een oppervlakte van circa 3.000 m² (hal A) en een hal met een oppervlakte van 10.000 m² (hal B).
2.4.
[adres] is gelegen op het bedrijventerrein ‘ [bedrijfsterrein 1] ’. In mei 2004 gold voor dit bedrijventerrein het ‘Uitbreidingsplan 1960, [bedrijfsterrein 1] en [bedrijfsterrein 2] ’. Op grond van dit uitbreidingsplan waren bedrijven in de milieucategorieën 4 en 5 planologisch toegestaan.
2.5.
Voor (onder meer) het bedrijventerrein [bedrijfsterrein 1] is op 19 april 1991 door de Kroon op grond van de Wet geluidhinder een zone vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Vergunningentrajecten milieu en bouw 2005 - 2007
2.6.
Op 23 maart 2005 heeft De Rivierendriesprong bij Gedeputeerde Staten van de Provincie (hierna: Gedeputeerde Staten) op grond van de Wet milieubeheer een aanvraag ingediend voor een oprichtingsvergunning voor (i) het op- en overslaan van zand, zwarte grond, lava, yalibims, brekerszand, asfaltgranulaat, ongebroken materiaal, menggranulaat en betongranulaat en (ii) het breken van puin. Bij besluit van 30 september 2005 hebben Gedeputeerde Staten de gevraagde vergunning geweigerd, omdat vergunningverlening, kort gezegd, zou leiden tot een verdere overschrijding van de grenswaarde voor geluid die gold op grond van de Wet geluidhinder. Bij uitspraak van 23 december 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.7.
Op 11 maart 2006 heeft De Rivierendriesprong bij burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: B&W) een aanvraag ingediend om een bouwvergunning voor een aantal trechters, keerwanden en transportbanden. Bij besluit van 31 mei 2006 hebben B&W deze aanvraag afgewezen. De commissie van advies voor de bezwaarschriften heeft op 23 januari 2007 geadviseerd de bezwaren daartegen gegrond te verklaren en het besluit van 31 mei 2006 te herzien. Bij besluit van 10 juli 2012 hebben B&W het daartegen door De Rivierendriesprong gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 mei 2006 herzien en alsnog bouwvergunning verleend.
2.8.
Op 6 februari 2007 heeft De Rivierendriesprong bij Gedeputeerde Staten een nieuwe aanvraag om een milieuvergunning ingediend voor (onder meer) (i) het op- en overslaan van zand, zwarte grond, lava, yalibims, grindsplit, brekerszand, asfaltgranulaat, ongebroken materiaal, menggranulaat, betongranulaat, tuinaarde en categorie 1-grond en (ii) het breken van puin. Bij besluit van 31 oktober 2007 hebben Gedeputeerde Staten de gevraagde vergunning geweigerd wegens het overschrijden van de wettelijke grenswaarden voor geluid. De Afdeling heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
Bestemmingsplan ‘Aan de Noord’
2.9.
De raad van de Gemeente (hierna: de Gemeenteraad) heeft op 20 september 2007 het bestemmingsplan ‘Aan de Noord’ vastgesteld, dat op 8 oktober 2008 in werking is getreden. Op [adres] rust op grond van dit bestemmingsplan de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’.
Op grond van artikel 4 lid 1 van dit bestemmingsplan, voor zover van belang, zijn de voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 achter de voorschriften) en bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn.
Op grond van artikel 4 lid 4, aanhef en onder a, zijn B&W bevoegd vrijstelling te verlenen van het in lid 1 bepaalde voor de vestiging van een bedrijf dat is opgenomen onder categorie 4, mits deze activiteiten voldoen aan de geldende milieuwetgeving. Voordat vrijstelling wordt verleend wordt de Milieudienst Zuid-Holland Zuid om advies gevraagd.
Principe bereidheid B&W voor medewerking procedure vrijstelling categorie 4 bedrijf
2.10.
In de besluitenlijst van B&W van 8 april 2008 staat, voor zover van belang:
[adres] – vrijstelling cat 4 bedrijf
Uw college wordt geadviseerd om:
- de bereidheid uit te spreken dat u in principe medewerking zult verlenen aan het opstarten van een binnenlandse vrijstellingsprocedure ex artikel 4 lid 4, aanhef en onder a van het bestemmingsplan “Aan de Noord”,
Onder de voorwaarden dat vooraf:
- [naam 3] , namens Rivierendriesprong, zijn ingediende zienswijzen over het bestemmingsplan “Aan de Noord” intrekt;
- Rivierendriesprong van de Provincie Zuid-Holland een Wet milieubeheervergunning heeft verkregen (met daarin de bevoegdheid om puinbreekactiviteiten tot maximaal 100.000 ton per jaar te mogen verrichten).
Aan de medewerking tot vrijstelling het voorbehoud te maken dat:
- door derdenbelanghebbende(n) geen zienswijze(n) tegen de vrijstellingsprocedure worden ingebracht.
2.11.
Op 6 juli 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Gemeente, de Milieudienst Zuid-Holland Zuid (inmiddels de Omgevingsdienst en hierna als zodanig aangeduid) en De Rivierendriesprong over de wens van De Rivierendriesprong haar activiteiten uit te breiden met een inpandige puinbreker, een betoncentrale en de opslag van meer dan 1.000 ton afvalstoffen. In het verslag van dit gesprek staat:
‘Het bestemmingsplan staat op de locatie waarop De Rivierendriesprong is gevestigd, slechts een maximale milieucategorie 3 toe voor bedrijven. In artikel 4 lid 4 van het bestemmingsplan is echter de mogelijk opgenomen dat – onder voorwaarden – het college van burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen voor de vestiging van een bedrijf dat is opgenomen onder categorie 4. In het verzoek wordt aangegeven welke activiteiten het bedrijf wenst uit te breiden. Namens De Rivierendriesprong zal [naam 4] hiertoe een verzoek indienen. Doordat op dit moment de geluidsruimte nog niet is verruimd, zal het verzoek inhouden of het college van burgemeester en wethouders een principebesluit willen nemen dat zij bereid is om medewerking te verlenen.
(…)
Voordat de Provincie een milieuvergunning mag afgeven, zijn er een tweetal aspecten die opgelost moeten worden. Vooruitlopend hierop zal De Rivierendriesprong overleg voeren met de Provincie over een aanvraag om milieuvergunning. Bij de Gemeente zal het bedrijf een principeverzoek indienen voor de planologische vrijstelling van het bestemmingsplan voor de vestiging van een bedrijf vallende onder categorie 4 (puinbreekactiviteiten tot 100.000 ton per jaar).’
2.12.
Op 9 juli 2009 heeft adviesbureau [naam 4] namens De Rivierendriesprong een brief gestuurd aan B&W. Bovenaan deze brief staat:
‘Betreft: Principeverzoek namens Bouwstoffenhandel “De Rivierendriesprong Papendrecht B.V.”, [adres] te [plaats] betreffende vrijstelling van de bestemming categorie 3 als opgenomen in het bestemmingsplan “Aan de Noord” ten behoeve van de realisatie van een inpandige puinbreker’.
2.13.
Op 3 september 2009 is aan B&W het volgende ambtelijke voorstel gedaan:
‘Uw college wordt geadviseerd om:

de bereidheid uit te spreken dat u in principe medewerking zult verlenen aan het opstarten van een binnenplanse vrijstellingsprocedure ex artikel 4 lid 4, aanhef en onder a van het bestemmingsplan “Aan de Noord”
Onder de voorwaarden dat vooraf:
  • De Rivierendriesprong van de Provincie Zuid-Holland een Wet milieubeheervergunning heeft verkregen (met daarin de bevoegdheid om puinbreekactiviteiten tot maximaal 100.000 ton per jaar te mogen verrichten);
  • de Milieudienst Zuid-Holland Zuid een positief advies geeft.
Aan de medewerking tot vrijstelling het voorbehoud te maken dat:

door derdenbelanghebbende(n) geen zienswijze(n) tegen de vrijstellingsprocedure worden ingebracht.
(…)
5. Juridische aspecten
Door de toezegging medewerking te verlenen aan de vrijstellingsprocedure, moet uw college ook daadwerkelijk deze procedure opstarten. Dit houdt echter niet in dat de vrijstelling verleend moet worden. Door derdebelanghebbenden of door gewijzigd inzicht kan de uiteindelijke beoordeling tot al dan niet verlenen van vrijstelling tot de conclusie leiden dat geen vrijstelling van het bestemmingsplanvoorschrift wordt gegeven. De intentie moet echter wel zijn om de gevraagde vrijstelling te verlenen.’
2.14.
Op 15 september 2009 hebben B&W conform het voorstel van 3 september 2009 besloten.
2.15.
Bij brief van 28 oktober 2009 hebben B&W aan De Rivierendriesprong laten weten:
‘Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Papendrecht is in principe bereid medewerking te verlenen aan het opstarten van een binnenplanse vrijstellingsprocedure ex artikel 4 lid 4, aanhef en onder a van het bestemmingsplan “Aan de Noord”.
Voordat door het college vrijstelling kan worden verleend, moeten de te ontplooien activiteiten voldoen aan de geldende milieuwetgeving. Dit houdt in dat uw bedrijf, De Rivierendriesprong Handelsbedrijf, moet beschikken over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Uit de milieuvergunning moet blijken dat de Provincie Zuid-Holland vergunning verleent dat u puinbreekactiviteiten tot maximaal 100.000 ton per jaar mag verrichten.
Verder moet door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid een positief advies zijn uitgebracht over het verrichten van de puinbreekactiviteiten op [adres] en dienen de puinbreekactiviteiten, zoals in uw verzoek aangegeven, inpandig plaats te vinden op de door u aangegeven locatie (achterin gebouw A).’
Aanvraag en verlening oprichtingsvergunning milieu december 2009 – juli 2010
2.16.
Op 21 december 2009 heeft De Rivierendriesprong een aanvraag ingediend bij Gedeputeerde Staten voor een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor afvalverwerking en productie, opslag en verkoop van bouwstoffen en bestratingsmaterialen op [adres] . In de aanvraag is vermeld dat het puinbreken binnen plaatsvindt (aanvraag, pg. 10 en 26).
In de brief bij deze aanvraag staat:
‘Wij verzoeken u om met het college van B&W van de Gemeente Papendrecht contact om te nemen, om te bewerkstelligen, dat de procedure voor de noodzakelijke vrijstelling Cat. 4, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, gelijktijdig en voortvarend ter hand te nemen om de benodigde proceduretijd tot een minimum te beperken.’
2.17.
Bij brief van 7 januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten de vergunningaanvraag aan B&W gezonden. In de begeleidende brief staat:
‘Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht zenden wij u een exemplaar van de op 22 december 2009 ontvangen vergunningaanvraag in het kader van de Wet milieubeheer met betrekking tot bovengenoemde inrichting.
Wij stellen u hierbij in de gelegenheid te adviseren met betrekking tot de aanvraag. (…)
Bij de vergunningaanvraag in het kader van de Wet milieubeheer is geen aanvraag om een bouwvergunning bijgevoegd. Wij verzoeken u ons te informeren of bedoelde inrichting vergunningplichtig is ingevolge de Woningwet. Als dit het geval is verzoeken wij u ons een afschrift van de ingediende aanvraag om een bouwvergunning toe te zenden dan wel de nog in te dienen aanvraag en de daarop genomen beslissing te zijner tijd toe te zenden.
Voorts verzoeken wij u aan te geven of de voorgenomen activiteit past binnen het vigerend bestemmingsplan (en wanneer dit plan laatstelijk is goedgekeurd) of binnen het in procedure zijnde bestemmingsplan.’
2.18.
Bij besluit van 19 juli 2010 hebben Gedeputeerde Staten aan De Rivierendriesprong de op 21 december 2009 aangevraagde oprichtingsvergunning verleend onder andere voor het inpandig breken van puin, conform aanvraag.
Aanvraag (revisievergunning) voor puinbreken in open lucht geweigerd
2.19.
Op 30 september 2010 heeft De Rivierendriesprong bij Gedeputeerde Staten een aanvraag ingediend voor een revisievergunning voor (onder andere) het naar buiten verplaatsen van de puinbreker, de uitbreiding van de inrichting met een betoncentrale en uitbreiding van het hallencomplex. Na verlenging van de beslistermijn hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2011 De Rivierendriesprong een ontwerpbeschikking tot weigering van de gevraagde vergunning gestuurd. Bij besluit van 20 oktober 2011 hebben Gedeputeerde Staten de gevraagde vergunning geweigerd. Het daartegen ingestelde beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van 5 februari 2014 ongegrond verklaard.
Aanvragen omgevingsvergunning en handhaving puinbreken in open lucht oktober 2012 – september 2013
2.20.
Op 1 oktober 2012 heeft De Rivierendriesprong een aanvraag om een omgevingsvergunning bij B&W ingediend voor het incidenteel breken van puin in de open lucht.
2.21.
Bij besluit van 30 november 2012 heeft de Omgevingsdienst namens Gedeputeerde Staten De Rivierendriesprong, [bedrijf] Beheer en [bedrijf] onder oplegging van dwangsommen gelast het breken van puin in de open lucht te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 11 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten het tegen het besluit van 30 november 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.22.
Op 25 januari 2013 heeft de Omgevingsdienst een samenvatting van gemaakte afspraken over het voorbereidingstraject voor het indienen van een aanvraag om een revisievergunning gemaild aan onder meer De Rivierendriesprong. Hierin staat onder meer dat de Omgevingsdienst en de Gemeente zo snel mogelijk zouden toewerken naar een ontwerpvergunning.
2.23.
Op 13 februari 2013 heeft De Rivierendriesprong bij B&W een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘planologisch afwijken’ en ‘milieu’. De aanvraag heeft betrekking op dezelfde activiteiten als de aanvraag van 30 september 2010 (zie randnummer 2.19).
2.24.
Bij brief van 26 juni 2013 hebben De Rivierendriesprong c.s. B&W verzocht de (volgens Rivierendriesprong c.s.) van rechtswege verleende omgevingsvergunning te publiceren die op 1 oktober 2012 is aangevraagd en B&W in gebreke gesteld voor zover zij niet (tijdig) zouden overgaan tot publicatie van die vergunning.
2.25.
Bij brief van 4 juli 2013 heeft de Omgevingsdienst namens Gedeputeerde Staten De Rivierendriesprong een vooraankondiging van een last onder bestuursdwang gestuurd.
Aansprakelijkstelling bij brief van 12 september 2013 en stuitingsbrief 7 oktober 2013
2.26.
Bij brief van 13 september 2013 hebben De Rivierendriesprong c.s. de Gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij lijden als gevolg van het feit dat zij extern puin moeten laten verwerken. De verjaring hebben De Rivierendriesprong c.s. bij brief van 7 oktober 2013 aan de Gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst gestuit.
Ontwerpbesluit weigering verklaring van geen bedenkingen
2.27.
In oktober 2013 heeft de Omgevingsdienst namens Gedeputeerde Staten een ontwerpbesluit tot weigering van een verklaring van geen bedenkingen naar aanleiding van de aanvraag van 13 februari 2013 (zie randnummer 2.23) aan B&W toegezonden. De reden voor het voornemen tot weigering van die verklaring was een negatief advies (hierna: het negatief Bibob-advies) dat het Landelijk Bureau Bibob op 2 september 2013 heeft uitgebracht in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Dwangsombesluiten 6 november 2013: handhaving puinbreken in hal A
2.28.
Bij besluiten van 6 november 2013 hebben B&W De Rivierendriesprong en [bedrijf] onder oplegging van een dwangsom gelast puinbreekactiviteiten in hal A te staken en gestaakt te houden. Bij besluiten van 10 juli 2014 hebben B&W het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en besloten tot invordering van door De Rivierendriesprong en [bedrijf] verbeurde dwangsommen, elk tot een bedrag van € 25.000,00. Bij uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank Rotterdam de beroepen tegen de verschillende besluiten van 10 juli 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 oktober 2015 heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Ontwerpweigeringsbesluit 31 december 2013
2.29.
Op 31 december 2013 hebben B&W een ontwerpbesluit tot weigering van de op 13 februari 2013 aangevraagde vergunning (zie 2.23) ter inzage gelegd. Hierin staat, voor zover van belang:
Conclusie
Er is niet voldaan aan het verzoek in artikel 30 lid 1 van de Wet Bibob. Dit in samenhang met het artikel 11a Wet-Bibob-bericht van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) en het feit dat Gedeputeerde Staten voornemens zijn de Vvgb te weigeren naar aanleiding van een negatief Bibob-advies, maakt dat wij voornemens zijn de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.20 en op grond van artikel 2.27 van de Wabo voor alle gevraagde activiteiten te weigeren.’
Brieven aansprakelijkstelling 2014
2.30.
Bij brief van 24 april 2014 hebben De Rivierendriesprong c.s. aan B&W geschreven:
‘In mijn schrijven van 13 september 2013, gericht aan uw College en aan het College van Gedeputeerde Staten en de Omgevingsdienst, is getalsmatig reeds een indicatie van de schadepost en de ontwikkeling daarvan aangegeven. Binnenkort wordt de schadeclaim met (cijfermatige) toelichting bij uw College ingediend.’
2.31.
Bij brieven van 29 april 2014 en 15 juli 2014 aan de Gemeente hebben De Rivierendriesprong c.s. de schadeclaim van 24 april 2014 toegelicht en aangekondigd dat schade als gevolg van een eventuele vernietiging van het dwangsombesluit bij de Gemeente in rekening zou worden gebracht. B&W hebben bij brief van 30 juni 2014 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
November 2014: omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken puinbreken in hal A
2.32.
Bij besluit van 28 november 2014 hebben B&W een aanvraag van De Rivierendriesprong van 20 oktober 2014 om een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan ‘Aan de Noord’ ten behoeve van het breken van puin in hal A toegewezen. Bij besluit van 7 juli 2015 hebben B&W de daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard. Bij uitspraken van 15 augustus 2016 heeft de rechtbank Rotterdam de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Besluit 22 maart 2016: omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘planologisch afwijken’ en ‘milieu’ op aanvraag van 13 februari 2013
2.33.
Bij besluit van 22 maart 2016 hebben B&W de aanvraag van 13 februari 2013 voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘planologisch afwijken’ en ‘milieu’ (zie randnummer 2.23) toegewezen. Bij uitspraak van 3 november 2016 heeft de rechtbank Rotterdam het door omwonenden daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2018 heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Stuitingsbrieven 2018 - 2019
2.34.
Op 3 september 2018 hebben De Rivierendriesprong c.s. aan B&W een brief gestuurd, waarin zij hebben vermeld dat deze als stuitingsbrief kon worden gezien.
2.35.
Op 28 juni 2019 hebben De Rivierendriesprong c.s. de Gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst een stuitingsbrief gestuurd.
2.36.
Bij brief van 17 juli 2019 heeft [eiser, sub 3 en 4] Beheer een aansprakelijkstelling aan B&W gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
De Rivierendriesprong c.s. vorderen dat de rechtbank, samengevat:
  • voor recht verklaart dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens De Rivierendriesprong c.s. en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die De Rivierendriesprong c.s. hebben geleden met betrekking tot het niet mogen breken van puin op [adres] en het noodgedwongen elders moeten laten breken van puin;
  • gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan De Rivierendriesprong c.s. van:
  • € 653.381,30 exclusief btw voor de kosten van het elders breken van puin;
  • € 50.000,00 voor de verbeurde lasten onder dwangsom;
  • € 263.445,41 exclusief btw voor de advieskosten van [naam 4] ;
  • € 116.813,18 exclusief btw voor de (juridische) kosten van mr. Laan ;
een en ander te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en onder veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
De Rivierendriesprong c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
Standpunten Rivierendriesprong c.s. over onrechtmatigheid / toerekenbaarheid
Handhaving puinbreekactiviteiten onrechtmatig
3.3.
De Rivierendriesprong c.s. stellen dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door handhavend op te treden tegen de puinbreekactiviteiten op [adres] . Ten tijde van de dwangsombesluiten van 6 november 2013 bestond concreet zicht op legalisering, gezien de positieve besluitvorming van B&W op 8 april 2008 (zie randnummer 2.10) en 15 september 2009 (randnummers 2.13 en 2.14). De Rivierendriesprong c.s. mochten erop vertrouwen dat niet handhavend zou worden opgetreden.
Vrijstelling/ ontheffing/ vergunning/ legalisering puinbreekactiviteiten niet tijdig/ ten onrechte geweigerd
3.4.
Verder hebben gedaagden niet tijdig vrijstelling / ontheffing, althans een (omgevings)vergunning verleend om de puinbreekactiviteiten ter plaatse mogelijk te maken. In dat verband achten De Rivierendriesprong c.s. het volgende van belang.
3.5.
In 2005, 2007 en 2011 hebben Gedeputeerde Staten ten onrechte geweigerd aan De Rivierendriesprong een milieuvergunning te verlenen vanwege geluidsaspecten. De reden hiervoor was dat de Gemeente uitging van onjuiste geluidsmodellen en B&W niet tijdig maatwerkvoorschriften hadden opgelegd. De Rivierendriesprong c.s. wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, die volgens hen bevestigt dat de geluidsaspecten geen valide reden waren om de gevraagde milieuvergunningen te weigeren.
3.6.
Verder hebben B&W in 2007 (de rechtbank begrijpt: 2006) ten onrechte geweigerd om aan De Rivierendriesprong een bouwvergunning te verlenen. Pas in 2012 hebben B&W na advies van de commissie bezwaarschriften, het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en deze bouwvergunning verleend. Een aanvraag omgevingsvergunning van 1 oktober 2012 voor het incidenteel breken van puin op het buitenterrein is volgens De Rivierendriesprong c.s. van rechtswege verleend (zie 2.20 en 2.24).
3.7.
B&W hadden voorts het principeverzoek van 9 juli 2009 (zie 2.12) moeten beschouwen als een aanvraag om een binnenplanse vrijstelling en hadden (ook ambtshalve) deze vrijstelling kunnen verlenen. Zij hebben ten onrechte onderscheid gemaakt tussen het binnen en buiten breken van puin. Aangezien het bestemmingsplan ‘Aan de Noord’ dit onderscheid niet maakt, is dit planologisch niet relevant. De Rivierendriesprong heeft door de handelwijze van B&W een nieuwe aanvraag moeten indienen.
3.8.
Gedeputeerde Staten hebben volgens De Rivierendriesprong c.s. hun coördinatieverplichting op grond van de Wet milieubeheer miskend. Zij hebben naar aanleiding van de aanvraag van 21 december 2009 een oprichtingsvergunning verleend zonder daarin de binnenplanse vrijstelling te betrekken die B&W naar aanleiding van die aanvraag hadden moeten verlenen. In de brief bij de aanvraag had De Rivierendriesprong wel gevraagd om contact op te nemen met B&W om te bewerkstelligen dat de vrijstellingsprocedure voortvarend zou verlopen. Ook hebben Gedeputeerde Staten de aanvraag van 30 september 2010 niet goed gecoördineerd.
Negatief Bibob-advies ten onrechte aangewend voor (ontwerp) afwijzing aanvraag
3.9.
Ten slotte hebben B&W het negatieve Bibob-advies dat door de Omgevingsdienst namens Gedeputeerde Staten ten grondslag is gelegd aan het niet afgeven van een verklaring van geen bedenkingen ten onrechte gebruikt voor het voornemen om de aanvraag van 13 februari 2013 om een omgevingsvergunning af te wijzen. Het negatieve Bibob-advies zag echter op incidenten in de privésfeer en die incidenten maakten niet dat er een ernstig gevaar zou bestaan dat misbruik van de aangevraagde vergunning zou worden gemaakt. B&W hebben bewust al op 31 december 2013 een ontwerpweigeringsbesluit (zie 2.29) ter inzage gelegd omdat zij door een wetswijziging per 1 januari 2014 niet meer bevoegd waren de aanvraag af te wijzen. Planologisch en milieutechnisch waren er namelijk geen gronden voor weigering, aldus De Rivierendriesprong c.s.
Causaal verband
3.10.
De Rivierendriesprong c.s. stellen dat het ondoenlijk is om te beoordelen wie van de gedaagden waar verantwoordelijk voor is, maar er is volgens De Rivierendriesprong c.s. een direct causaal verband tussen de door De Rivierendriesprong c.s. geleden schade en de handelwijze van gedaagden.
Schade
3.11.
In de dagvaarding hebben de Rivierendriesprong c.s. de gevorderde schade beperkt tot de vier onder 3.1 genoemde schadeposten.
3.12.
Gedaagden voeren verweer.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen jegens de Provincie en de Omgevingsdienst zijn verjaard

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden is dat de vorderingen op de Provincie en de Omgevingsdienst zijn verjaard. Dit beroep op verjaring slaagt. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.2.
De vorderingen van De Rivierendriesprong c.s. strekken tot schadevergoeding. Op grond van artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Op grond van artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis (waaronder een verbintenis tot het betalen van schadevergoeding) gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.3.
Gedaagden stellen dat het De Rivierendriesprong moet gaan om handelen van vóór 2014. De Rivierendriesprong c.s. claimen immers schade in de vorm van verbeurde dwangsommen en kosten die zouden zijn gemaakt doordat geen puin mocht worden gebroken, die zich volgens hen in 2013 heeft gemanifesteerd. Op dat moment waren De Rivierendriesprong c.s. volgens gedaagden zowel met het bestaan van schade als met de daarvoor beweerdelijk aansprakelijke rechtspersoon of rechtspersonen bekend. De Rivierendriesprong c.s. hebben gedaagden bij brief van 13 september 2013 aansprakelijk gesteld en op 7 oktober 2013 een stuitingsbrief gestuurd (zie randnummer 2.26). Vervolgens is aan de Provincie en de Omgevingsdienst pas op 28 juni 2019 weer een stuitingsbrief gestuurd (zie randnummer 2.35). Dit is meer dan vijf jaar na de brief van 13 september 2013 en de stuitingsbrief van 7 oktober 2013.
4.4.
De Rivierendriesprong c.s. hebben niet betwist dat zij in 2013 bekend zijn geworden met de schade. Wel hebben zij aangevoerd dat de Gemeente, de Provincie en de Omgevingsdienst met elkaar ‘te vereenzelvigen’ waren en voor De Rivierendriesprong c.s. diffuus was bij wie zij moesten zijn. De rechtbank vat dit op als een verweer dat zij niet bekend waren met de aansprakelijke (rechts)persoon.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben gedaagden voldoende onderbouwd dat De Rivierendriesprong c.s. konden beoordelen wie van de gedaagden waarvoor verantwoordelijk zou zijn. Gedaagden hebben er terecht op gewezen dat uit de toepasselijke wet- en regelgeving volgt welk bestuursorgaan waarvoor verantwoordelijk is. De brieven van De Rivierendriesprong c.s. van 13 september 2013, 7 oktober 2013 en 28 juni 2019 bevestigen dat De Rivierendriesprong c.s. ook de Provincie en de Omgevingsdienst - en dus niet alleen de Gemeente - aansprakelijk achtten.
4.6.
De Rivierendriesprong c.s. stellen verder dat zij de verjaring tussentijds hebben gestuit. Tijdens de zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. gewezen op de brieven van 24 april 2014, 29 april 2014 en 15 juli 2014.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de brieven van 24 april 2014, 29 april 2014 en 15 juli 2014 niet aan de vereisten die op grond van artikel 3:317 BW aan een stuitingsbrief moeten worden gesteld. Deze brieven bevatten namelijk niet een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de schuldenaar, zodat deze er rekening mee houdt gegevens en bewijsmateriaal te bewaren, zodat hij zich tegen een mogelijke vordering kan verweren (zie HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418). De brieven voldoen niet omdat deze alleen gericht zijn aan de Gemeente, en niet aan de Provincie of de Omgevingsdienst.
4.8.
De rechtbank volgt voorts niet de stelling van De Rivierendriesprong c.s. dat de brieven van 29 april 2014 en 15 juli 2014 aan de Gemeente moeten worden geacht mede te zijn gericht aan de Provincie en de Omgevingsdienst. Dat wettelijke bevoegdheden op het gebied van milieu zijn overgegaan van de bestuursorganen van de Provincie naar bestuursorganen van de Gemeente is daarvoor onvoldoende. Dit geldt al helemaal niet voor de Omgevingsdienst waarvan geen wettelijke bevoegdheden zijn overgegaan.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen tegen de Provincie en de Omgevingsdienst zullen worden afgewezen. De overige standpunten tegen die partijen behoeven daarom geen bespreking.
De vorderingen jegens de Gemeente
Handelen Omgevingsdienst niet toerekenbaar aan de Gemeente
4.10.
Tijdens de zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. naar voren gebracht dat de Omgevingsdienst optrad als gemandateerde van de Gemeente en dat het handelen van de Omgevingsdienst daarom aan de Gemeente toerekenbaar is. De Rivierendriesprong c.s. hebben dit echter niet met feiten geconcretiseerd, zodat de rechtbank dit standpunt passeert.
Grondslag: onrechtmatige daad
4.11.
Centraal staat de vraag of de Gemeente op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Rivierendriesprong c.s. en aansprakelijk kan worden gehouden voor de door De Rivierendriesprong c.s. gestelde schade. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:162 BW is vereist dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Rivierendriesprong c.s. en dat dit handelen aan de Gemeente kan worden toegerekend, dat De Rivierendriesprong c.s. schade hebben geleden en dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen van de Gemeente.
Alleen schadeposten uit de dagvaarding worden bij de beoordeling betrokken
4.12.
Bij e-mail van 15 april 2024 heeft de rechtbank De Rivierensprong c.s. verzocht op de zitting, zo mogelijk aan de hand van een tijdlijn en toegespitst op de specifiek gevorderde schadeposten, te reageren op de verweren van gedaagden, zoals verwoord in de conclusie van antwoord.
4.13.
Tijdens de zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. - naast de pleitaantekeningen - een document overgelegd van acht bladzijden dat niet is voorgedragen. Zij hebben, nadat gedaagden hiertegen bezwaar hebben gemaakt, toegelicht dat het gaat om een tijdlijn, zoals verzocht in de e-mail van de rechtbank van 15 april 2024. Aan het einde van dit document is echter een omschrijving opgenomen van (aanvullende) schade die zij niet in de dagvaarding hebben gevorderd en zij hebben ook niet hun eis gewijzigd. De rechtbank gaat daarom aan deze aanvullende schade voorbij.
4.14.
De rechtbank neemt dus alleen de in de dagvaarding gevorderde vier schadeposten als uitgangspunt en gaat hierna in op de eerste twee posten:
De kosten van het elders breken van puin;
de verbeurde lasten onder dwangsom. Tijdens de zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. desgevraagd bevestigd dat het gaat om de lasten onder dwangsom van 6 november 2013, niet die van 30 november 2012.
De besluiten van 6 november 2013 en 10 juli 2014 hebben formele rechtskracht
4.15.
De gemeente voert aan dat aan de dwangsombesluiten van 6 november 2013 en de invorderingsbesluiten van 10 juli 2014 formele rechtskracht toekomt en dat ze daarom voor rechtmatig moeten worden gehouden. De rechtbank is het hiermee eens en licht dat hierna toe.
4.16.
Volgens vaste rechtspraak komt formele rechtskracht toe aan een besluit van een bestuursorgaan waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet, of niet met succes, is gebruikt. Dit betekent dat de burgerlijke rechter er in principe van moet uitgaan dat zo’n besluit wat betreft zijn wijze van totstandkoming en zijn inhoud in overeenstemming is met de geldende wettelijke voorschriften en met algemene rechtsbeginselen. Dit geldt in beginsel ook als het besluit, indien dit tijdig met bestuursrechtelijke middelen zou zijn aangevochten, zou zijn vernietigd. De gedachte achter deze regel is dat een doelmatige taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter geboden is. Als uitgangspunt daarbij geldt dat de beslissing over de vraag of het overheidsbesluit jegens een belanghebbende onrechtmatig is, in een bestuursrechtelijke procedure wordt genomen. Dit uitgangspunt brengt mee dat de formele rechtskracht van een besluit eraan in de weg staat dat de burgerlijke rechter onrechtmatigheid van het besluit aan zijn beslissing ten grondslag legt indien dat besluit niet is vernietigd door de bestuursrechter of niet door het bestuursorgaan is ingetrokken of herroepen (zie HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278).
4.17.
Zoals onder 2.28 is weergegeven, hebben De Rivierendriesprong c.s. gebruik gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang die heeft opengestaan tegen de dwangsombesluiten van 6 november 2013 en de invorderingsbesluiten van 10 juli 2014. In die rechtsgang hebben De Rivierendriesprong c.s. betoogd dat vrijstelling was verleend voor het breken van puin in hal A met de brief van B&W van 28 oktober 2009, dat concreet zicht op legalisering bestond ten tijde van de besluiten van 6 november 2013 en dat met de brief van 28 oktober 2009 de verwachting is gewekt dat vrijstelling zou worden verleend. Ook andere aspecten van de dwangsombesluiten of invorderingsbesluiten hadden aan de orde kunnen worden gesteld.
4.18.
De Rivierendriesprong c.s. stellen dat de commissie bezwaarschriften in die procedure heeft geadviseerd de lasten onder dwangsom niet in stand te laten. Dit heeft de Gemeente niet betwist. Maar de rechtsmiddelen die De Rivierendriesprong c.s. hebben aangewend hebben uiteindelijk niet tot succes geleid. Dit betekent dat de rechtbank moet uitgaan van de rechtmatigheid van de dwangsombesluiten van 6 november 2013 en de invorderingsbesluiten van 10 juli 2014.
4.19.
De Rivierendriesprong c.s. stellen nog dat het hier gaat om onrechtmatig handelen van de Gemeente dat weliswaar samenhangt met de besluiten van 6 november 2013 en 10 juli 2014 maar er niet in opgaat. De Rivierendriesprong c.s. hebben zich beroepen op de arresten HR 2 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7898 (Staat/Bolsius) en HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1474, AB 1996/125 (Staat/ Van Benten) en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9920 (LVNL/Chipshol). De rechtbank volgt dit standpunt niet. Anders dan het handelen dat in randnummer 4.17 en 4.18 is beschreven (en dat door de bestuursrechter is beoordeeld) hebben De Rivierendriesprong c.s. hun stellingen dat er anderszins sprake is geweest van onrechtmatig handelen niet met feiten onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Niet (tijdige) legalisering/ vrijstelling/ ontheffing/ vergunning voor puinbreekactiviteiten: formele rechtskracht
4.20.
Met betrekking tot de stelling dat de Gemeente geen of niet tijdig besluiten heeft genomen om de puinbreekactiviteiten mogelijk te maken voert de Gemeente terecht aan dat aan de daarmee verband houdende besluiten formele rechtskracht toekomt. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de aanvraag omgevingsvergunning van 1 oktober 2012 voor het incidenteel breken van puin op het buitenterrein, die volgens De Rivierendriesprong c.s. van rechtswege zou zijn verleend en volgens de Gemeente op goede gronden buiten behandeling is gelaten. De rechtbank verwijst wat betreft het juridisch kader naar hetgeen onder 4.16 is overwogen.
‘Onjuiste geluidsmodellen’
4.21.
Ook het verwijt dat de Gemeente onjuiste geluidsmodellen heeft gebruikt stuit af op de formele rechtskracht. De rechtbank licht dit toe. In de besluiten waarbij milieuvergunningen zijn geweigerd vanwege geluidsaspecten (besluiten van 30 september 2005(randnummer 2.6), 31 oktober 2007 (randnummer 2.8.) en 20 oktober 2011 (randnummer 2.19) zouden, zo stelt De Rivierendriesprong, Gedeputeerde Staten zich hebben gebaseerd op onjuiste geluidsmodellen of ander (onrechtmatig) handelen van de Gemeente. De rechtbank volgt de Rivierendriesprong hier niet in. De Rivierendriesprong heeft gebruik gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang die tegen deze besluiten openstond. Zij hadden het gebruik van onjuiste geluidsmodellen of ander handelen van de Gemeente, zoals het doorvoeren van maatwerkvoorschriften, in deze rechtsgang naar voren kunnen brengen. De tegen deze besluiten aangewende rechtsmiddelen hebben niet tot succes geleid. In haar uitspraak van 5 februari 2014 heeft de Afdeling weliswaar, kort gezegd, overwogen dat de vergunning op 20 oktober 2011 ten onrechte was geweigerd wegens overschrijding van de zogenaamde MTG-waarden en omdat het geluidbudget van de inrichting werd overschreden, maar dit leidde niet tot vernietiging van het besluit van 20 oktober 2011. De Afdeling was namelijk van oordeel dat Gedeputeerde Staten in redelijkheid hebben kunnen weigeren de vergunning te verlenen wegens strijd met het geldende bestemmingsplan.
4.22.
Het ter zitting naar voren gebrachte argument dat De Rivierendriesprong in die procedure niet heeft kunnen aanvoeren dat de strijdigheid met het bestemmingsplan haars inziens niet aan de orde was bij de beoordeling van een milieuvergunning, passeert de rechtbank, omdat uit de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014 volgt dat dit argument wel aan de orde kon worden gesteld.
4.23.
De rechtbank gaat, gelet op al het voorgaande, uit van de rechtmatigheid van de besluiten van 30 september 2005, 31 oktober 2007 en 20 oktober 2011.
Besluit van 31 mei 2006: geen causaal verband met gevorderde schade
4.24.
Ten aanzien van het besluit van 31 mei 2006 tot weigering van de door De Rivierendriesprong gevraagde bouwvergunning voor een aantal trechters, keerwanden en transportbanden (zie randnummer 2.7.) overweegt de rechtbank dat hieraan geen formele rechtskracht toekomt: de Gemeente heeft dit besluit in 2012 herzien. Voor zover het primaire besluit van 31 mei 2006 onrechtmatig zou zijn geweest, geldt echter dat De Rivierendriesprong c.s. niet (voldoende concreet) hebben gesteld dat het weigeren van de gevraagde bouwvergunning heeft geleid tot de gevorderde schade. Ten eerste hebben B&W op 10 juli 2012, dus ruim vóór de dwangsombesluiten van 6 november 2013, alsnog bouwvergunning verleend. Ten tweede heeft de bouwvergunning geen betrekking op het breken van puin.
Ter inzage leggen van ontwerpweigeringsbesluit voor omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘planologisch afwijken’ en ‘milieu’
4.25.
Bij besluit van 22 maart 2016 hebben B&W een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘planologisch afwijken’ en ‘milieu’ (zie randnummer 2.33). Aan dit besluit komt eveneens formele rechtskracht toe. De Rivierendriesprong c.s. hebben in dit verband echter naar voren gebracht dat het ter inzage leggen van het ontwerpweigeringsbesluit op 31 december 2013 onrechtmatig was en dat dit een handeling betreft die samenhangt met het besluit van 22 maart 2016 maar er niet in opgaat. Door het ontwerpweigeringsbesluit van 31 december 2013 is vertraging opgetreden in de vergunningverlening en hadden dwangsommen kunnen worden voorkomen, aldus Rivierendriesprong c.s.
4.26.
Naar het oordeel van de rechtbank had De Rivierendriesprong de mogelijke onrechtmatigheid van het ontwerpweigeringsbesluit en de gestelde vertragingsschade bij de bestuursrechter kúnnen en moeten voorleggen zodat ook dit argument niet kan slagen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Dat B&W mogelijk ook anders hadden kúnnen handelen door de besluitvorming uit te stellen tot het moment dat wettelijk geen verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten was vereist, zoals de Rivierendriesprong c.s. hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de terinzagelegging van het ontwerpweigeringsbesluit op 31 december 2013 als onrechtmatig aan te merken.
‘Tegenhanger formele rechtskracht’: verzoek binnenplanse vrijstelling
4.27.
Tijdens de zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. zich op het standpunt gesteld dat het hen gaat om de ‘tegenhanger van de formele rechtskracht’, dat wat niet gebeurd is (maar, zo begrijpt de rechtbank, volgens De Rivierendriesprong wel had moeten gebeuren ). De rechtbank beziet in dit verband de stellingen dat B&W geen besluit hebben genomen op het verzoek van 9 juli 2009 en geen besluit hebben genomen op de aanvraag van 22 december 2009.
4.28.
De Rievierendriesprong c.s. verwijten de Gemeente dat ze niet (op aanvraag of ambtshalve) binnenplanse vrijstelling heeft verleend. De Gemeente heeft aangevoerd dat het verzoek van 9 juli 2009 namens de Rivierendriesprong c.s. geen formele aanvraag betreft en dat de Gemeente daarom niet kan worden verweten dit (al dan niet ambtshalve) toch als een aanvraag te behandelen. Dit verweer slaagt. In het verzoek staat, zoals opgenomen onder randnummer 2.12, dat het gaat om een principeverzoek. Daarmee hebben De Rivierendriesprong c.s. niet eenduidig en ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat is beoogd een verzoek in te dienen om een besluit te nemen (vergelijk ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:189). B&W waren niet gehouden om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 lid 1 Algemene wet bestuursrecht. Uit de brief van 28 oktober 2009 (zie randnummer 2.15) kon ook worden afgeleid dat B&W dit niet hebben gedaan. De stelling dat B&W ambtshalve vrijstelling hadden kunnen verlenen, wat daarvan zij, is onvoldoende voor de conclusie dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door dit na te laten. De Gemeente heeft bovendien gemotiveerd weersproken dat zij, door haar bereidheid uit te spreken een nog in te dienen aanvraag om vrijstelling in behandeling te nemen, niet heeft toegezegd dat binnenplanse vrijstelling zeker zou worden verleend. In de vrijstellingsprocedure had immers nog de planologische afstemming moeten plaatsvinden, met een belangenafweging ten aanzien van omwonenden.
4.29.
Voor zover De Rivierendriesprong c.s. stellen dat bijvoorbeeld gemeenteambtenaren in vooroverleggen onderscheid hebben gemaakt tussen binnen en buiten breken, hebben De Rivierendriesprong c.s. onvoldoende onderbouwd dat dit onrechtmatig is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een aanvraag van de Rivierendriesprong (voor binnen óf buiten breken) voor de Gemeente leidend is en dat de Gemeente gemotiveerd heeft onderbouwd dat het verschil tussen binnen en buiten breken in planologische en milieuhygiënische effecten een rol speelt bij de vraag of B&W al dan niet gebruik zouden maken van de discretionaire bevoegdheid om een binnenplanse vrijstelling te verlenen.
4.30.
Eerst ter zitting hebben De Rivierendriesprong c.s. de stelling ingenomen dat B&W vrijstelling hadden moeten verlenen naar aanleiding van de brief van de Provincie van 7 januari 2010 over een van De Rivierendriesprong c.s. ontvangen aanvraag om een milieuvergunning (zie randnummer 2.17). In die brief worden B&W gevraagd of de inrichting waarop de aanvraag ziet vergunningplichtig is ingevolge de Woningwet.
De Rivierendriesprong c.s. hebben echter niet met concrete feiten onderbouwd dat op B&W een coördinatieverplichting rustte of dat zij anderszins ertoe verplicht waren naar aanleiding van die brief een vrijstellingsprocedure te starten. Dat zij eerder hebben aangegeven dat zij daartoe in principe (en onder voorwaarden) wel bereid waren, wil niet zeggen dat zij dit naar aanleiding van de in die brief verzochte informatie moesten doen. Van onrechtmatigheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
4.31.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Ook de vorderingen van De Rivierendriesprong c.s. die betrekking hebben op de Gemeente zullen worden afgewezen.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen jegens de Gemeente
4.32.
Zoals volgt uit het voorgaande, komt de gevorderde schadevergoeding, waaronder ook de advieskosten van [naam 4] en de juridische kosten van mr. Laan , zoals gevorderd (zie randnummer 3.1.), niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van alle gedaagden
4.33.
De Rivierendriesprong c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- advocaatkosten € 5.428,00 (2 punten x tarief VI)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.343,00
4.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt De Rivierendriesprong c.s. in de proceskosten van € 11.343,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als De Rivierendriesprong c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten De Rivierendriesprong c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt De Rivierendriesprong c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. G.P. Kleijn en mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 3053