De Toetsingscommissie heeft bepaald dat LVNL en Chipshol met elkaar in overleg moesten treden.
(x) Chipshol heeft zich vervolgens gewend tot LVNL om zich met haar te verstaan over de gebruiksmogelijkheden van het Groenenbergterrein en heeft op 25 maart 1998 aan LVNL het nodige materiaal gezonden ter voorbereiding van nader overleg over het door haar ontworpen en ingediende inrichtingsplan.
(xi) LVNL heeft na daartoe uitgevoerde tests bij brief van 15 mei 1998 aan Landvision B.V., dat deel uitmaakt van het Chipsholconcern (hierna: Landvision), bericht niet akkoord te gaan met het haar voorgelegde inrichtingsplan omdat, kort gezegd, het plangebied is gelegen binnen het beïnvloedingsgebied van het glijpad dat deel uitmaakt van het ILS van de Aalsmeerbaan.
(xii) LVNL heeft de gemeente bij brief van 28 mei 1998 meegedeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de in deze brief genoemde restricties die aan de omgeving van het ILS zijn gesteld om dit systeem optimaal te laten functioneren, te weten dat het beïnvloedingsgebied zich uitstrekt tot 40 graden vanuit de 'centre line' van het glijpad, dat tot 1000 meter vanaf het glijpad geen obstakels mogen voorkomen en dat vanaf 1000 meter, zijnde ten zuiden van de Fokkerweg, obstakels beneden de elevatie van 0,2 graden dienen te blijven gerekend vanuit de voet van het glijpad. Indien er bouwplannen zijn die de elevatiehoek zullen overschrijden, dienen deze in een zo vroeg mogelijk stadium aan LVNL ter toetsing te worden aangeboden. LVNL schreef voorts dat indien de gemeente gebruik maakt van haar wijzigingsbevoegdheid en de geldende agrarische bestemming naar een "BD I bestemming" (waarmee kennelijk wordt bedoeld de bestemming Bedrijfsdoeleinden I) omzet, bij de uitvoering van dit plan de Aalsmeerbaan voor ILS-landingen gesloten moet worden, hetgeen volgens LVNL onacceptabel is.
(xiii) Landvision heeft bij haar brief van 3 juli 1998 de brief van LVNL van 15 mei 1998 beantwoord. Zij heeft LVNL onder de aandacht gebracht dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is stilgestaan bij belemmeringen voor het invliegen maar desalniettemin is geanticipeerd op bebouwingsmogelijkheden. Verder heeft zij geschreven van haar stedenbouwkundig adviseur te hebben vernomen, dat de (door LVNL) aangegeven veiligheidszones vrijwel geheel buiten het plangebied vallen. Met betrekking tot het gedeelte dat wellicht toch enigszins binnen het plangebied valt, merkt Landvision op dat ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden 'im Einzelfall entschieden werden muss', zodat daarover valt te praten. Voorts bracht Landvision LVNL "nogmaals nadrukkelijk" onder de aandacht dat er zeer aanzienlijke belangen aan de orde zijn: dat er namelijk grote belangstelling van luchthavengebonden bedrijven voor vestiging in het gebied bestaat en dat Landvision op vele fronten open en serieus met diverse instanties over haar planontwikkeling heeft gesproken teneinde wezenlijke belemmeringen boven tafel te krijgen. Gezien het bovenstaande komt volgens Landvision de conclusie aan het einde van de brief van LVNL als ongenuanceerd en onjuist over. Zij besluit haar brief met: "Graag vernemen wij van u zo spoedig mogelijk een serieuze reactie waarbij wij te allen tijde bereid zijn om in goed overleg af te bakenen waar in het plangebied niet of wel - en onder welke voorwaarden - gebouwd kan worden."
(xiv) Hierop heeft LVNL bij brief van 23 juli 1998 Landvision geantwoord dat zij ten aanzien van het plangebied wederom een simulatie heeft uitgevoerd. Uit de in de brief genoemde simulatieresultaten blijkt dat deze dezelfde zijn als de restricties die waren vermeld in de hiervoor onder (xii) vermelde brief van LVNL aan de gemeente van 28 mei 1998. Ook nu wordt vermeld dat alle voorgenomen bouwplannen die de elevatiehoek van 0,2 graden zullen overschrijden in een zo vroeg mogelijk stadium ter toetsing aan de Luchtverkeersbeveiliging moeten worden aangeboden, waarbij zij opmerkt dat zij dit ook als zodanig heeft verwoord in haar advies aan de Toetsingscommissie. LVNL verklaarde zich ten slotte te allen tijde bereid met Landvision hierover nader te overleggen.
(xv) Op 28 augustus 1998 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een vertegenwoordiger van LVNL en, namens Landvision, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (stedenbouwkundige). Uit de brief van LVNL aan Landvision van 17 september 1998 - waarbij een tekening is gevoegd waarop de gebieden A (gebouwen) en B (parkeerterrein voor 3.000 auto's) waren ingetekend - blijkt dat in dat gesprek twee vragen aan de orde waren, te weten (a) of het mogelijk was de ILS-installatie zodanig aan te passen of te verplaatsen dat de beoogde bouwplannen in gebied A I zouden kunnen worden uitgevoerd en (b) of onder bepaalde voorwaarden/restricties delen van de beoogde bouwplannen kunnen worden uitgevoerd.
LVNL antwoordt in haar brief op vraag (a) dat aanpassing of verplaatsing van de ILS-installatie niet mogelijk is omdat de installatie en haar positie ten opzichte van de baan moeten voldoen aan internationaal vastgestelde normen. Om vraag (b) te kunnen beantwoorden zou een simulatieonderzoek worden uitgevoerd. Daarbij zouden als uitgangspunten dienen voor gebied A onder andere positionering, bouwvolume, vormgeving en de te gebruiken materialen, en voor gebied B het gebied waarbinnen auto's mogelijk kunnen worden geparkeerd en weg-/parkeerplaatsmeubilair. Indien uit het onderzoek zou blijken dat aanpassingen aan deze criteria noodzakelijk zouden zijn, zou met Landvision contact worden opgenomen. "Mogelijk dat een nieuw uitgewerkt voorstel ter toetsing aan de Luchtverkeersbeveiliging dient te worden toegezonden", aldus LVNL, die de brief besluit met de bereidverklaring Landvision bij de uitwerking van de concrete bouwplannen te adviseren "zodat belangen van alle partijen optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd".
(xvi) Bij brief van 2 oktober 1998 heeft Landvision aan LVNL geschreven het bijzonder op prijs te stellen dat LVNL bereid was bij de uitwerking van concrete bouwplannen te adviseren zodat de belangen van zowel de Luchtverkeersbeveiliging als van Landvision "optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd". Voorts schreef Landvision dat zij in de bespreking van 28 augustus 1998 als praktische oplossing aan LVNL had voorgesteld dat de Luchtverkeersbeveiliging mededeelt in algemene zin geen bezwaar te hebben tegen de bestemmingswijziging van het Schiphol-Zuidoost II-terrein mits ieder gebouw dat daar ontwikkeld wordt, voordat een bouwvergunning wordt afgegeven, getoetst is op radareffecten, waarbij Landvision heeft benadrukt dat dit een goede oplossing zou zijn aangezien het voorliggende inrichtingsplan toch niet in deze vorm ontwikkeld zou worden, omdat uiteindelijk de markt bepaalt wat voor soort en welke omvang gebouwen er concreet worden gerealiseerd.
Ten slotte vroeg Landvision in deze brief of zij uit het aanbod van LVNL haar bij de uitwerking van concrete bouwplannen te adviseren, mocht concluderen dat LVNL in principe akkoord was met dat voorstel, waarbij zij uitsprak dat haar dit bijzonder zou verheugen omdat aldus kon worden voorkomen dat concrete vestigingskandidaten, waarmee zij in onderhandeling was, zouden afhaken.
Zij deelde mee dat haar stedenbouwkundige, [betrokkene 2], op korte termijn contact met LVNL zou opnemen inzake de planontwikkeling van een gebouwencomplex van ca. 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte, bestemd voor een internationaal luchtvrachtconcern.
(xvii) Bij brief van 19 oktober 1998 heeft LVNL aan Landvision teruggeschreven dat - zoals meegedeeld in haar brief van 17 september 1998 - een simulatieonderzoek zou worden uitgevoerd, dat daarnaast (inter)nationale wet- en regelgeving en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van landingsystemen van belang waren, en dat zij bij een positief resultaat van het onderzoek bereid was Landvision bij de verdere uitwerking van de bouwplannen en de inrichting van het parkeerterrein te adviseren.
Bij brief van 5 november 1998 heeft LVNL aan Landvision medegedeeld dat uit het onderzoek blijkt dat voor het gebied A de maximale bouwhoogte 3 meter mag zijn en dat voor het gebied B geen bebouwing of een parkeerterrein is toegestaan.
(xviii) LVNL heeft haar bevindingen op 10 november 1998 in een bespreking aan Landvision toegelicht. Daarbij heeft LVNL uiteengezet dat het vlekkenplan van Landvision nog niet voldoende was uitgewerkt, dat op basis van dit vlekkenplan bebouwing niet mogelijk was, dat aan de hand van meer gedetailleerde tekeningen concreter zou kunnen worden getoetst en dat de mogelijkheden van wel of niet bouwen in grote mate werden bepaald door positie, oriëntatie, afstand en dergelijke van de uiteindelijke bebouwing.
(xix) Nadien heeft LVNL bij brief van 16 november 1998 de resultaten van haar onderzoek als volgt onder woorden gebracht:
"De Aalsmeerbaan wordt beschermd, zoals voor alle banen op de Luchthaven Schiphol, voor CAT-III operaties. Dit betekent dat er moet kunnen worden geland in slecht zicht condities. Om de toe te laten onnauwkeurigheid te waarborgen wordt 50% gereserveerd voor reflecties afkomstig van dynamische objecten en 50% gereserveerd voor reflecties afkomstig van statische objecten. Aan de hand van de huidige situatie (oktober 1998) blijkt uit meetvluchten en baanmetingen dat voor de Aalsmeerbaan van de 50% toe te laten statische reflecties ongeveer 28% afkomstig is van huidige bestaande bebouwing op en rond Schiphol. Er is dus maximaal 22% over voor nieuwe bebouwing.
Deze waarden zijn als startpunt gehanteerd voor de computersimulatie. Uit deze simulatie blijkt dat in het gehele gebied A een maximale bouwhoogte van 3 meter toegestaan kan worden en in gebied B geen enkele bebouwing toegelaten kan worden."