In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU beoordeeld. Eiser, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo, heeft op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend, die op 27 oktober 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De staatssecretaris handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 29 juni 2023. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn minderjarige zoontje verricht en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat die recht geeft op verblijfsrecht in de EU.
De rechtbank heeft op 22 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat de door eiser ingediende bewijsstukken niet voldoende zijn om de gestelde afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. Eiser heeft gedurende een lange periode geen zorg- en opvoedingstaken verricht, en de rechtbank vindt dat hij niet heeft aangetoond dat zijn zoontje zo afhankelijk van hem is dat dit leidt tot een verblijfsrecht.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 31 mei 2024.