ECLI:NL:RBDHA:2024:9260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
24.10774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers, van Iraakse nationaliteit, op 29 december 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 14 juli 2023. Op 14 november 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 18 december 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien er nader onderzoek nodig zou zijn, diende de staatssecretaris binnen twintig weken een besluit te nemen. Op 12 maart 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris geen besluit had genomen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris binnen de opgelegde termijn geen besluit heeft genomen en dat het beroep van eisers ontvankelijk is, ondanks dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500 nog niet volledig was verbeurd op het moment van indienen van het beroep.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat zij hebben aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10774

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
v-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
v-nummer [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
v-nummer [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
v-nummer [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
v-nummer [nummer],
Eisers,
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eisers hebben op 29 december 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 14 juli 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Eisers hebben vervolgens op 14 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van 14 november 2023 gegrond verklaard en daarbij aan de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien binnen deze termijn van acht weken zou blijken dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden, oordeelde de rechtbank dat binnen twintig weken een besluit bekend moest worden gemaakt.
Op 12 maart 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraak van 18 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de staatssecretaris het besluit bekend had moeten maken. Indien de staatssecretaris binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de staatssecretaris tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De staatssecretaris heeft hieraan niet voldaan. Echter, op het moment van indienen van het beroep van 12 maart 2024, was de aan de uitspraak van 18 december 2023 verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 nog niet volledig verbeurd. Dit zou betekenen dat het beroep prematuur is ingediend en het beroep niet-ontvankelijk is.
6. De rechtbank merkt op dat er inmiddels meerdere maanden zijn verstreken, de staatssecretaris nog geen besluit op de aanvraag van eisers bekend heeft gemaakt en dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500 wel volledig is verbeurd. Conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State op 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:190), acht de rechtbank het beroep toch ontvankelijk.
7. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
9. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris binnen de door deze rechtbank en zittingsplaats op 18 december 2023 opgelegde beslistermijn van acht weken niet heeft laten weten een nader onderzoek te willen laten plaatsvinden. De rechtbank maakt hieruit op dat de staatssecretaris voor een nader onderzoek geen aanleiding (meer) ziet. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
11. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eisers overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.