In deze zaak hebben eisers, van Iraakse nationaliteit, op 29 december 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 14 juli 2023. Op 14 november 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 18 december 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien er nader onderzoek nodig zou zijn, diende de staatssecretaris binnen twintig weken een besluit te nemen. Op 12 maart 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris geen besluit had genomen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris binnen de opgelegde termijn geen besluit heeft genomen en dat het beroep van eisers ontvankelijk is, ondanks dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500 nog niet volledig was verbeurd op het moment van indienen van het beroep.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat zij hebben aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.