ECLI:NL:RBDHA:2024:9255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling op basis van artikel 59b Vw met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw), waarbij de staatssecretaris stelde dat de bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een verblijfsvergunning, gezien het risico op onttrekking aan toezicht. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 mei 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. Tijdens de zittingen op 31 mei en 7 juni 2024, die deels via telehoren plaatsvonden, werd eiser gehoord, evenals zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde dat de ophouding van eiser niet langer dan de toegestane zes uur had geduurd, ondanks dat de eindtijd niet in het proces-verbaal was vermeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder zware en lichte gronden die het risico op onttrekking aan toezicht onderbouwden. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze was binnengekomen, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de asielprocedure. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.A. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum te Schiphol. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris zijn verschenen op de rechtbank. Ter zitting is een aanvang gemaakt met het horen van eiser. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst omdat er geen tolk aanwezig was.
Het onderzoek ter zitting is met behulp van telehoren voortgezet op 7 juni 2024. Eiser is verschenen op het detentiecentrum te Rotterdam. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris zijn verschenen op de rechtbank. Tevens is daar een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er een gebrek kleeft aan de maateregel van bewaring, omdat uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) niet blijkt wanneer de ophouding is beëindigd.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dar eiser op 21 mei 2024 om 10:00 uur is opgehouden op grond van artikel 50a van de Vw en dat hij vervolgens op 21 mei 2024 om 15:00 uur op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring is gesteld.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande blijkt dat, ondanks dat het formulier M105-A geen eindtijd van de ophouding vermeldt, deze niet langer dan de toegestane zes uur heeft geduurd. In dit geval kan ervan worden uitgegaan dat de ophouding 5 uur heeft geduurd, namelijk van 10:00 uur tot 15:00 uur, het tijdstip waarop eiser in bewaring is gesteld. Van een gebrek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond faalt.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [3] opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [4]
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3g, 4a, 4c, 4d en 4e aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.1.
Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij Nederland op 19 juli 2018 op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende om de zware grond 3a aan eiser tegen te werpen. Daarbij komt dat eiser op 21 april 2024 weliswaar met een geldig Nigeriaans paspoort Nederland is ingereisd, maar dat hij daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Hij beschikte naast dit paspoort over een valse Poolse verblijfsvergunning en verder is niet gebleken dat eiser beschikte over een geldig visum. Ook is eiser omstreeks december 2022 naar Polen vertrokken en heeft zijn vertrek niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten (3b) en heeft op 13 maart 2019 een terugkeerbesluit ontvangen waaruit de plicht blijkt om Nederland te verlaten (3c). Daarnaast heeft eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik gemaakt van valse/vervalste documenten door op 21 april 2024 Nederland binnen te komen met een valse Poolse verblijfsvergunning (3g).
5.2.
Betreffende de lichte gronden 4a, 4c, 4d en 4e oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Het is feitelijk juist dat eiser bij zijn binnenkomst op 19 juli 2018 geen document had zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb en dat hij geen melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf (4a). Ook staat hij niet ingeschreven in de BRP [5] en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij [naam 2] kan verblijven (4c). Gelet op de eerdere verklaring van mevrouw [naam 2] in het dossier dat de relatie tussen eiser en haar is verbroken, is de enkele verklaring van eiser dat hij bij [naam 2] kan verblijven onvoldoende. Ook is duidelijk dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d) en is eiser op 21 april 2023 aangehouden en veroordeeld ter zake van het aanbieden van een valse Poolse verblijfsvergunning (4e). De staatssecretaris heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is of er een afweging heeft plaatsgevonden om al dan niet een lichter middel aan hem op te leggen. Eiser wijst er in dit verband op dat in de maatregel van bewaring niet is aangekruist waarom een lichter middel niet van toepassing is.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, de staatssecretaris er terecht vanuit is gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris erkent dat de motivering om af te zien van het opleggen van een lichter middel niet heel uitgebreid is, maar dat is verwezen naar de motivering van de gronden. Eiser heeft op de vraag waarom van het opleggen van de maatregel van bewaring zou moeten worden afgezien, verklaard dat hij een relatie heeft met mevrouw [naam 2] en dat hij bij haar kan verblijven. Ten aanzien van dit punt heeft de staatssecretaris bij de motivering van grond 4c overwogen dat eiser niet aan heeft kunnen tonen dat hij samenwoont met mevrouw Kolker en heeft de staatssecretaris gewezen op een verklaring van 30 december 2023 waaruit blijkt dat de relatie tussen eiser en mevrouw [naam 2] is verbroken. De rechtbank acht deze motivering in het kader van het lichter middel voldoende.
Voortvarendheid
7. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [6] Eiser is op 3 juni 2024 gehoord op zijn asielaanvraag. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011 en 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852.
5.Basisregistratie Personen
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.