ECLI:NL:RBDHA:2024:9188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring eerste beroep inzake uitzetting van ongedocumenteerde Algerijnen

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 mei 2024 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 juni 2024, die via telehoren werd gehouden, heeft eiser verzocht om aanhouding van de behandeling om specifieke cijfers op te vragen over het zicht op uitzetting naar Algerije. Dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de door de staatssecretaris gepresenteerde cijfers.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld. Eiser viel onder de categorie vreemdelingen waarvoor de maatregel van bewaring kan worden opgelegd, aangezien hij eerder een terugkeerbesluit had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser's lange verblijf in Nederland werd niet als reden gezien om een lichter middel toe te passen, en de rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Algerije was, mede op basis van recente cijfers die door de staatssecretaris waren gepresenteerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Ketelaars-Mast, in aanwezigheid van griffier H.A. van der Wal, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, zodat gebruik kan worden gemaakt van het eveneens ter zitting gedane aanbod van de staatssecretaris om cijfers op te vragen ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije, en dan specifiek de cijfers met betrekking tot ongedocumenteerde Algerijnen zoals eiser. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de staatssecretaris genoemde cijfers en geen aanleiding te veronderstellen dat deze niet ook zien op ongedocumenteerde Algerijnen. Voor de verdere overwegingen ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 8.1 van deze uitspraak.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op
21 mei 2018 een terugkeerbesluit is opgelegd. Aan eiser is daarnaast op 15 mei 2024 een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd met de aanvulling dat Algerije het land is waar eiser naar dient terug te keren. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4c laten vallen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle in de maatregel genoemde zware gronden aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en deze voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser beschikt immers niet over een grensoverschrijdingsdocument en dus ook niet over een visum of inreisstempel van het Schengengebied (3a). De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat deze grond hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij al zeer lange tijd in Nederland zou verblijven. Dit doet aan de feitelijke juistheid van de grond niks af. Niet wordt betwist dat eiser zich meermaals aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken (3b), waarmee ook deze grond terecht is tegengeworpen. Ook kan eiser worden tegengeworpen dat hij op 11 april 2005 ongewenst is verklaard, aan hem op 21 mei 2008 een terugkeerbesluit en op 16 mei 2024 een aanvullend terugkeerbesluit is opgelegd (3c). Dat eiser dacht dat het terugkeerbesluit van 2008 was verlopen dient voor zijn rekening en risico te komen en doet bovendien niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Eveneens wordt niet betwist dat eiser niet beschikt over enig identiteitsdocument en weigert handelingen te verrichten die nodig zijn voor de vaststelling van zijn identiteit (3d) en dat hij bij beschikking van 11 april 2005 (aan hem uitgereikt op 15 april 2005) ongewenst vreemdeling is verklaard (3h). Ook lichte grond 4d kan aan eiser worden tegengeworpen en is voldoende gemotiveerd. Eiser beschikt over onvoldoende middelen van bestaan; dat nog €7.000 op een derdenrekening van zijn advocaat zou staan maakt dit niet anders nu dit niet is aangetoond en eiser bovendien blijkens zijn verklaringen niet (vrij) kan beschikken over dit bedrag. Tot slot is lichte grond 4f niet betwist en voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat gezien zijn lange verblijf in Nederland de staatssecretaris had kunnen volstaan met een meldplicht. Daarnaast is eiser na een eerdere uitzetting naar Algerije niet vrijwillig teruggekeerd naar Nederland, maar is hij teruggestuurd. Ook zou eiser verschillende aliassen hebben gebruikt maar steeds hebben aangegeven dat sprake is geweest van een naamsverwisseling en zijn daadwerkelijke naam [naam 2] is. Het gebruik van aliassen kan hem in het kader van een lichter middel dus niet worden tegengeworpen.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Eiser verklaart weliswaar mee te willen werken, maar handelt hier in het geheel niet naar. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat zijn lange verblijf in Nederland aanleiding zou moeten vormen voor het toepassen van een lichter middel. De staatssecretaris heeft dit eiser naar het oordeel van de rechtbank juist zwaar aan mogen rekenen. Dat eiser steeds zou hebben aangegeven een andere naam te hebben doet daarnaast niet af aan het gegeven dat eiser vele aliassen heeft gebruikt en verschillend heeft verklaard over zijn nationaliteit. Daarnaast wordt in het geheel niet onderbouwd dat sprake is geweest van een naamsverwisseling. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.2.
Eiser verklaart twee kinderen te hebben van 9 en 11 jaar, zij wonen in Groningen. De rechtbank overweegt dat eiser deze kinderen niet heeft erkend en niet wil aangeven waar in Groningen zij wonen. Ook over zijn ex-vriendin wil eiser - naast haar voornaam - niet verder verklaren. De rechtbank is dan ook niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
6.3.
De staatssecretaris heeft verder de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Door de staatssecretaris is daarbij aangegeven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat door de staatssecretaris voldoende voortvarend wordt gehandeld door op 16 mei 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren en het OM te verzoeken kenbaar te maken of er bezwaar is tegen de uitzetting van eiser. Daarnaast blijkt uit het verslag van vertrekgesprek – en is ter zitting bevestigd - dat op 22 mei 2024 een lp-aanvraag ten behoeve van eiser is verzonden.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat uit de door de staatssecretaris kenbaar gemaakte cijfers niet blijkt aan hoeveel ongedocumenteerde Algerijnen daadwerkelijk een lp is verstrekt. Daarnaast zou op een eerdere zitting van deze rechtbank en zittingsplaats door de staatssecretaris kenbaar zijn gemaakt dat in het eerste kwartaal van dit jaar aan zes ongedocumenteerde Algerijnen een lp-afgifte is toegezegd. Er is echter niet bekend of deze daadwerkelijk zijn afgegeven. Nu dit niet duidelijk is, kan niet worden gesteld dat voor eiser zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.
8.1.
De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 [1] waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Dit geldt eveneens voor ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser. Ter zitting heeft de staatssecretaris daarbij toegelicht dat er vanaf januari tot en met april 2024 202 lp-aanvragen zijn ingediend, dat er 40 presentaties hebben plaatsgevonden, dat er 65 nationaliteitsbevestigingen hebben plaatsgevonden en dat er 25 lp’s zijn afgegeven. Deze cijfers zijn in lijn met de cijfers waarover de Afdeling in genoemde uitspraak heeft geoordeeld. Dat op een eerdere zitting van deze rechtbank door de staatssecretaris is aangegeven dat aan zes ongedocumenteerde Algerijnen een lp-afgifte is toegezegd, klopt. [2] De rechtbank ziet dit echter als een bevestiging van het bestaan van zicht op uitzetting voor ongedocumenteerde Algerijnen. De rechtbank verwijst daarbij naar bovengenoemde cijfers en de door de staatssecretaris gegeven toelichting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 10 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7067, r.o. 9.