ECLI:NL:RBDHA:2024:9186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Afghaanse eiser in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 27 mei 2024, is het beroep van een Afghaanse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser had aangevoerd dat hij in Frankrijk niet veilig is en dat hij geen nieuwe asielaanvraag kan indienen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van structurele tekortkomingen in het Franse asielsysteem.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet gehouden was om de aanvraag aan zich te trekken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij kwetsbaar is en dat zijn vrees voor een onveilige situatie in Frankrijk niet onderbouwd is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17154
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland op 8 februari 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk
heeft dit verzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt dat de bestreden beschikking in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, artikel 3 van het EVRM1 en met artikel 4 van het Handvest2. Ook stelt eiser dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser meent namelijk dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht in zijn geval indirect refoulement oplevert. In Frankrijk kan eiser geen nieuwe asielaanvraag indienen (niet op korte termijn) waardoor hij verstoken blijft van opvang. Eiser stelt dat hij in Frankrijk niet veilig is. Eiser wijst op de uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Ansberg van 25 april 20193 en het AIDA-rapport, update 2018, dat in die uitspraak wordt aangehaald. Eiser wil met deze uitspraak de nadruk leggen op de opvangomstandigheden in Frankrijk en dat Frankrijk Dublinclaimanten niet onmiddellijk opvang biedt. Dit maakt dat sprake is van gelijke zaken. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat klagen in Frankrijk zinloos is, omdat het Frans beleid is om herhaalde aanvragers niet onmiddellijk opvang te bieden. In die zin is er sprake van een structurele tekortkoming in het Franse systemen. Het feit dat eiser een alleenstaande man is doet daar niets aan af.
5.1.
Eiser wijst verder op het AIDA-rapport, update 2022. Daaruit blijkt dat eind 2022 ongeveer 40 procent van de asielzoekers in Frankrijk geen opvang had. Er zijn geen aanknopingspunten dat inmiddels sprake is van een substantiële verbetering. Uit het rapport blijkt weliswaar dat Dublinclaimanten in theorie recht hebben op opvang, echter veel mensen belanden op straat en in krakerspanden (pagina 104). Eiser stelt dat dit betekent dat de kans groot is dat hij ook op straat terecht komt. Eiser wijst verder op een artikel van CNN van 29 september 20234 waarin onder andere staat dat door de Olympische Spelen minder opvangplekken beschikbaar zullen zijn. Verder wijst eiser op informatie van Human Rights Watch van 30 januari 20245, waaruit ook volgt dat de situatie verder verslechtert.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er volgens de rechtbank in het algemeen van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.6
1. Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3 Zaaknummer 12L190/19.A.
4
‘France moves homeless people out of Paris as city prepares for next summer’s Olympics’.
5
‘France Migrant Children Sleep in the Street in Marseille’.
6 Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 9 oktober 20237 geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat het AIDA-rapport, update 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in vorige de rapportages van AIDA over Frankrijk. Ter zitting heeft de staatssecretaris gewezen op de meest recente uitspraak van de Afdeling van 2 mei 20248 waarin dit oordeel is herhaald. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ter zitting terecht op het standpunt gesteld eiser met de verwijzing naar het artikel van CNN niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen, nu hieruit niet volgt dat het gaat om opvangplekken voor Dublinterugkeerders. De rechtbank ziet in de informatie van HRW evenmin aanleiding om te oordelen dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze informatie ziet namelijk op minderjarigen en kwetsbaren en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij kwetsbaar is. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht maakt dit oordeel anders, nu het AIDA-rapport dat in die rechterlijke uitspraak wordt aangehaald een ouder rapport is dan in de recente Afdelingsuitspraken is beoordeeld.
8. Verder staat vast dat Frankrijk het terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening heeft geaccepteerd, en hierbij garandeert dat eisers (lopende) asielaanvraag in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Het betoog van eiser dat sprake is van indirect refoulement omdat hij in Frankrijk geen nieuwe asielaanvraag kan indienen (op korte termijn), is in de zaak van eiser dan ook niet relevant omdat zijn asielaanvraag nog in behandeling is in Frankrijk. Bovendien is de enkele vrees van eiser dat hij mogelijk op straat komt te leven na terugkeer naar Frankrijk onvoldoende om te oordelen dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt of overschrijden.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij niet veilig is in Frankrijk niet heeft onderbouwd. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, de opvang, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen in Frankrijk bij de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties. Gesteld noch gebleken is dat eiser eerder heeft geprobeerd te klagen dan wel dat eiser indien hij wil klagen daartoe geen mogelijkheid toe heeft.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in het betoog van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, omdat deze omstandigheden betrekking hebben op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.