ECLI:NL:RBDHA:2024:9158
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig beslissen door bestuursorgaan in het kader van grensoverschrijdende geschillen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, in de zaak SGR 22/5784, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 21 december 2020. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen besluit heeft genomen in de zin van de Awb, omdat het bericht van 18 december 2020 geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit bericht, waarin verweerder meedeelde dat er geen door eiser verzochte werkzaamheden zouden worden verricht, omdat dit niet tot de taken van verweerder behoort in het kader van de EU-richtlijn grensoverschrijdende geschillen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in gebreke is gebleven en dat er dus geen sprake is van niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift.
De rechtbank benadrukt dat de bevoegdheid om rechtsbijstand te verlenen aan rechtzoekenden die om hulp vragen voor zaken in andere lidstaten, niet betekent dat verweerder kan ingrijpen in de beslissingen van buitenlandse autoriteiten. In dit geval heeft het Ambtsgericht Naumburg het verzoek om rechtsbijstand afgewezen, en verweerder heeft geen taak om de rechtzoekende te ondersteunen bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bij het Ambtsgericht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.