ECLI:NL:RBDHA:2024:9061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL23.3039 en NL23.3040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit van Guinese vreemdeling met psychische klachten en medische zorg in Guinee

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, die is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling lijdt aan een chronische hepatitis B-infectie en psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 is de vreemdeling verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg voor de vreemdeling in Guinee beschikbaar en toegankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling in Guinee niet beschikbaar is, maar dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderzocht of de vreemdeling de benodigde zorg zal ontvangen na zijn uitzetting. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het familie- en privéleven van de vreemdeling in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft de proceskosten van de vreemdeling vergoed tot een bedrag van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.3039 (beroep)
NL23.3040 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1998, van Guinese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
26 november 2021 toegewezen. [1] Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser op
31 januari 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [de persoon] (vertrouwenspersoon en persoonlijk begeleider van eiser) en [tolk] , als tolk in de taal Fula. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding op dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
2. Op 3 mei 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) onderzoek laten verrichten naar de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000. Op 28 mei 2021 heeft het BMA een advies uitgebracht, waarna de aanvraag van eiser op 7 oktober 2021 is afgewezen. Het BMA heeft op 3 februari 2022, 9 mei 2022 en 12 oktober 2022 aanvullende adviezen uitgebracht. Op 31 januari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. In de BMA-adviezen staat - onder meer - het volgende. Uit de informatie van de behandelaars van eiser is gebleken dat bij eiser sprake is van de volgende klachten. Eiser heeft een chronische hepatitis B infectie waarvoor hij niet actief wordt behandeld. Verder heeft eiser psychische klachten die worden verklaard vanuit een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De klachten leidden eerder tot een psychotische decompensatie die aanleiding gaf tot een inbewaringstelling. Thans staan met name herbelevingen en paniekklachten vanuit de PTSS op de voorgrond. Verder zijn er akoestische hallucinaties waarbij eiser stemmen hoort zichzelf of anderen iets aan te doen. Eiser krijgt sinds enige tijd behandeling vanuit de [instelling 1] . Eiser wordt wekelijks gezien door het Vroege Interventie Psychose team (VIP). De behandeling richt zich ook deels op de sociale situatie (woning en dagbesteding). De behandeling wordt ondersteund door de volgende medicatie: sertraline, temazepam (zo nodig) en haloperidol. De gemiddelde behandelduur bij het VIP team is twee tot drie jaar. Als eiser niet wordt behandeld dan zullen de angst gerelateerde klachten toenemen (slechter slapen, schrikachtiger worden, meer last van concentratieproblemen) en mogelijk zal er opnieuw een psychotische decompensatie ontstaan. Bij het uitblijven van de genoemde behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie op korte termijn, want er is eerder een psychotische decompensatie geweest die aanleiding heeft gegeven tot een inbewaringstelling. Het BMA acht als reisvoorwaarden aanbevolen dat eiser tijdens de reis wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige, dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Ten slotte heeft het BMA de vraag of behandeling van de klachten van eiser in Guinee aanwezig is positief beantwoord. Behandeling voor de psychische klachten, ambulant en klinisch, is mogelijk in [instelling 2] in [locatie 1] . Crisis- en traumabehandeling is daar ook mogelijk. Verder zijn de medicijnen die eiser gebruikt in Guinee aanwezig bij [bedrijf] in [locatie 2] .

Beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem niet beschikbaar is in Guinee. Hij verwijst hiervoor naar brondocument BMA 13896, informatie van Wikipedia over de noodzakelijke medische behandeling en de Mental Health Atlas 2017 van de World Health Organisation. Ook doet hij een beroep op de brieven van zijn behandelaars van 22 november 2021, 21 maart 2022 en 19 september 2022.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling in Guinee niet beschikbaar is. Uit de BMA-adviezen blijkt onder andere dat de behandeling van eisers psychische klachten, ambulant en klinisch, mogelijk is in [instelling 2] in [locatie 1] . Ook crisis- en traumabehandeling is daar mogelijk. Verweerder mag in dit geval uitgaan van het BMA-advies, tenzij eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengt voor twijfel aan de inhoud daarvan. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verklaringen van zijn behandelaars van
22 november 2021, 21 maart 2022 en 19 september 2022 noch anderszins concrete aanknopingspunten voor twijfel geleverd. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder de brieven van deze behandelaars ter beoordeling heeft voorgelegd aan het BMA en het BMA hierin geen aanleiding heeft gezien om het eerder gegeven advies te wijzigen. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
Toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg
6. Eiser stelt verder dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem niet toegankelijk is. Uit de Mental Health Atlas 2017 blijkt namelijk dat er geen financiering door de Guineese overheid is voor geestelijke gezondheid en dat patiënten dit zelf moeten betalen. Volgens eiser blijkt ook uit de verklaringen van zijn behandelaars van
21 maart 2022 en 19 september 2022 dat hij is mishandeld in Guinee, dat hij daar niemand kent en dat stabiliteit voor eiser van groot belang is, terwijl niet gewaarborgd kan worden dat hij stabiliteit kan vinden in Guinee.
7. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017 [3] , volgt dat het volgens het arrest Paposhvili aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] . Indien de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. In zijn uitspraak van 21 februari 2019 heeft de Afdeling overwogen dat het aan de vreemdeling is om, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk te maken. [5]
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem niet toegankelijk is vanwege de kosten daarvan. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd over zijn financiële positie of de kosten van zijn medische behandeling. Ook heeft hij niets naar voren gebracht over de (on)mogelijkheid van financiële ondersteuning door familie of bekenden. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem financieel niet toegankelijk is.
9.1.
De volgende vraag is echter of eiser de noodzakelijke medische zorg ook zal ontvangen. Hierbij is van belang dat uit de door eiser overgelegde informatie van zijn behandelaars blijkt dat eiser bij toename van angst zich terugtrekt, waardoor professionele hulpverlening actief bij eiser langs moet gaan om een terugval in psychose te voorkomen. Uit de verklaring van eisers behandelaar van 22 november 2021 blijkt dat een uitzetting naar Guinee een dusdanig grote stressor zou kunnen zijn dat hij volledig ontregeld raakt. Volgens de behandelaar zullen bij een toename van stress en angst de klachten van eiser (zowel psychotische als PTSS-klachten) direct toenemen. Hierdoor is terugtrekgedrag in Guinee als gevolg van eisers psychiatrische problematiek reëel te achten. Wanneer de hulpverlening in Guinee nog niet is opgestart, zal de professionele hulpverlening aldaar niet weten dat ze eiser actief moeten benaderen. Hierdoor bestaat er een reëel risico op psychose en daarmee op een medische noodsituatie.
9.2.
Uit het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) volgt dat verweerder verplicht is zich ervan te vergewissen dat een vreemdeling, wanneer zijn gezondheidstoestand dat vereist, niet alleen tijdens de verwijdering zelf zorg ontvangt, maar ook daarna in het land van bestemming. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn verwijzing naar de reisvoorwaarden – psychiatrische begeleiding, medicatie en schriftelijke overdracht – zich er onvoldoende van vergewist dat eiser ook in Guinee de benodigde zorg zal ontvangen, nu deze voorwaarden niet tevens een fysieke overdracht behelst. Die fysieke overdracht is nu juist cruciaal, gelet op wat hierboven onder 9.1 is overwogen.
9.3.
Verweerders verwijzing naar het BMA-advies van 9 mei 2022 waarin onder vraag 5c staat dat een fysieke overdracht niet van toepassing is, is eveneens onvoldoende. Dit advies gaat namelijk niet uit van een fysieke overdracht. Uit dit advies blijkt ook niet waarom een fysieke overdracht niet van toepassing is, afgezet tegen de concrete informatie van eisers behandelaars. In zoverre is het advies dus ook niet inzichtelijk. Het lag op de weg van verweerder om daar, in het kader van de vergewisplicht, nadere informatie over op te vragen bij het BMA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er onvoldoende van vergewist dat het BMA-advies van 9 mei 2022 zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk is. Verweerders verwijzing op de zitting naar eventuele familie in Guinee is evenmin voldoende, nu familie geen professionele hulpverlening is.
9.4.
Verweerder had daarom niet op basis van het BMA-advies van 9 mei 2022 mogen oordelen dat geen sprake is van een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond van eiser slaagt. Het bestreden besluit is reeds hierom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen.
Het terugkeerbesluit
10. Verweerder heeft het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit voorts gehandhaafd zonder te toetsen of handhaving in strijd is met eisers recht op familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de verklaringen van eiser op de hoorzitting in bezwaar niet heeft kunnen volstaan met de verwijzing naar het eerdere terugkeerbesluit. Eiser heeft op de hoorzitting in bezwaar namelijk verklaard dat hij zich zorgen maakt om zijn zoontje als hij zou moeten terugkeren naar Guinee. Verweerders standpunt dat hij in de huidige procedure niet hoeft te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de gemachtigde op de hoorzitting duidelijk heeft aangegeven dat vanwege de lopende ontkenningsprocedure nog geen artikel 8 EVRM-procedure kon worden gestart en eiser pas in beroep expliciet een beroep op artikel 8 EVRM heeft gedaan, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor overwogen heeft eiser op de hoorzitting duidelijk gewezen op het familieleven met zijn zoontje. Verweerder mocht er daarom niet vanuit gaan - zonder dit te verifiëren bij eiser - dat in deze procedure artikel 8 van het EVRM geen rol speelt. Daar komt bij dat uit het hiervoor genoemde arrest X van het HvJ EU duidelijk volgt dat verweerder bij het opleggen van een terugkeerbesluit moet toetsen aan artikel 8 van het EVRM. [7] Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Op de zitting heeft de rechtbank een begin gemaakt met het vergaren van feiten over eisers familie- en privéleven in Nederland. Zo is op de zitting gebleken dat eiser sinds 2019 een relatie heeft met de moeder van zijn kind. Ook heeft eiser verklaard wat hij doet met zijn kind. Zij luisteren regelmatig samen muziek en voetballen samen. Ook verricht hij verschillende zorg- en opvoedingstaken, zoals het ophalen en brengen van zijn kind naar een medisch kinderdagverblijf. Het is aan verweerder om dit onderzoek verder uit te voeren en alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar te betrekken bij een nieuw te nemen besluit. De juridische band tussen eiser en zijn kind, waar verweerder op de zitting naar heeft verwezen, is er daar slechts één van. Verweerder dient ook feiten en omstandigheden te verzamelen over het contact tussen eiser en zijn kind en zijn partner, en over de invloed van eisers vertrek op zijn relatie met zijn kind en de relatie met zijn partner. Verweerder dient hierbij ook het belang van het kind te belichten, nu uit artikel 3, eerste lid van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind volgt dat bij iedere beslissing de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Mocht verweerder het onderzoeken en waarderen van de belangen van het kind lastig vinden, dan kan zij daartoe de hulp van de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt.
11. De overige door eiser aangevoerde gronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe eisers uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen over de aanvraag of verweerder op te dragen het gebrek te herstellen. Verweerder moet onderzoek doen naar het familie- en privéleven van eiser en dient zich ervan te vergewissen dat de noodzakelijke zorg eiser in Guinee, ook pro-actief, zal weten te bereiken. Verweerder moet vervolgens een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.3039,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.3040,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AMS 21/5893.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.HvJ EU 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913, par. 81.
7.HvJ EU 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913, par. 89 en 90.