In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een Guinese vreemdeling tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, die is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling lijdt aan een chronische hepatitis B-infectie en psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 is de vreemdeling verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg voor de vreemdeling in Guinee beschikbaar en toegankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling in Guinee niet beschikbaar is, maar dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderzocht of de vreemdeling de benodigde zorg zal ontvangen na zijn uitzetting. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het familie- en privéleven van de vreemdeling in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft de proceskosten van de vreemdeling vergoed tot een bedrag van € 2.625,-.