ECLI:NL:RBDHA:2024:9040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
24-3891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor tijdelijk woongebouw voor Oekraïense vluchtelingen

Op 12 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een groep verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. De verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een tijdelijk woongebouw met maximaal 44 woonunits, bestemd voor de huisvesting van maximaal 132 Oekraïense vluchtelingen voor een periode van drie jaar. De vergunning is verleend op 29 juni 2023, maar verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en vroegen om schorsing van het besluit in afwachting van de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van het tijdelijke woongebouw geen beperking oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven, met betrekking tot geluid en verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers, die onder andere vreesden voor geluidsoverlast en verkeersproblemen, niet overtuigend geacht. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de door het college voorgestelde maatregelen voor geluidwering en parkeergelegenheid voldoende zijn en dat er geen alternatieve locaties zijn die beter geschikt zijn voor het project.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het bestreden besluit voor verzoekers zodanige gevolgen zal hebben dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3891

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2024 in de zaak tussen

1. [verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]

3. [verzoeker 3]

4. [verzoeker 4]

5. [verzoeker 5]

6. [verzoeker 6]

7. [verzoeker 7]

8. [verzoeker 8]

9. [verzoeker 9]

10. [verzoeker 10]

11. [verzoeker 11]en
12. [verzoeker 12]te [woonplaats] , hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. M. Woestenenk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, het college

(gemachtigde: mr. L. van Schie-Kooman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
gemeente Zuidplas(vergunninghoudster).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijk woongebouw met maximaal 44 woonunits op de locatie [locatie] te [plaats] . Dit woongebouw is bedoeld voor de huisvesting van maximaal 132 Oekraïense vluchtelingen voor de duur van 3 jaar.
Het college heeft met het besluit van 29 juni 2023 deze omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 23/5287).
Met de uitspraak van 5 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:14024) heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning geschorst tot vier weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften, het besluit van 29 juni 2023 onder aanvulling van de motivering hiervan in stand gelaten en hieraan een aantal voorschriften verbonden.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknr. SGR 24/3894) en de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekers [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 6] , [verzoeker 5] en [naam 1] , bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door [naam 1] van AV Consulting B.V.. Het college is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] (geluidsdeskundige Aveco de Bondt), [naam 3] (verkeersdeskundige Commeo+ mobiliteit), [naam 4] (adviseur ROM Omgevingsdienst Midden-Holland) en [naam 5] (adviseur DGMR). Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door [naam 6] (projectleider gemeente Zuidplas).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Achtergrond
1. De gemeente Zuidplas biedt momenteel opvang aan een groep van circa 132 Oekraïense vluchtelingen. Zij verblijven op dit moment in een voormalig bankgebouw in Nieuwerkerk aan den IJssel. Dat gebouw voldoet volgens het college niet aan de daaraan te stellen eisen en de eigenaar hiervan heeft plannen om het – over enige tijd – te herontwikkelen. Daarom heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 3 jaar verleend voor de realisatie van een woongebouw met 44 woonunits op bedrijventerrein Kleine Vink. Dit tijdelijke woongebouw is bedoeld voor de Oekraïense vluchtelingen die thans in het voormalig bankgebouw verblijven en biedt ruimte aan maximaal 132 personen. De verleende omgevingsvergunning betreft de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor de motivering van dit besluit heeft het college onder meer verwezen naar de door vergunninghoudster aangeleverde ruimtelijke motivatie “Huisvesting vluchtelingen Oekraïne Steenbakkerij Nieuwerkerk aan den IJssel” van 20 juni 2023.
2. Verzoekers zijn eigenaren van bedrijven en/of percelen in de directe omgeving van het beoogde tijdelijke woongebouw. Zij vrezen onder meer dat zij door de komst van het tijdelijke woongebouw beperkt zullen worden in hun bedrijfsvoering.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers een groot aantal gronden hebben gericht tegen het bestreden besluit. De voorlopige voorzieningprocedure is een spoedprocedure, waarin beoordeeld moet worden of er aanleiding bestaat om het bestreden besluit te schorsen. Dat is het geval als er zodanige gebreken kleven aan het bestreden besluit dat dit naar verwachting in de bodemprocedure geen stand zal houden, of als de belangen aan de zijde van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder wegen dan het belang van vergunninghoudster om van de omgevingsvergunning gebruik te maken. Deze procedure leent zich naar haar aard niet voor een uitputtende beoordeling van alle gronden die verzoekers hebben aangedragen. Daarvoor is de bodemprocedure bedoeld. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de gronden waarvan verzoekers in hun verzoekschrift hebben toegelicht dat deze de kern vormen van hun betoog in deze procedure. Concreet betreft dit de gronden over geluid, parkeren, verkeersveiligheid en de beschikbaarheid van een alternatieve locatie voor het bouwplan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Spoedeisend belang
5. Een voorlopige voorziening kan slechts worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Vast staat dat vergunninghoudster een aanvang heeft gemaakt met realisatie van het bouwplan en dit zo snel mogelijk wil voltooien en in gebruik wil nemen. Hoewel sprake is van een tijdelijk bouwwerk, heeft realisatie en ingebruikname hiervan gevolgen die op korte termijn bezwaarlijk ongedaan te maken zijn. Dat betekent dat verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun verzoek.
Gronden
6. Verzoekers betogen dat het bouwplan op diverse punten in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens verzoekers wordt met het bouwplan in de eerste plaats evident niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, nu het tijdelijke woongebouw is voorzien op korte afstand van omliggende bedrijven. Dat heeft volgens verzoekers tot gevolg dat ter plaatse van het bouwplan niet voldaan kan worden aan de geluidregelgeving, waardoor hun bedrijven worden gehinderd in hun bedrijfsvoering en eventuele uitbreiding of intensivering van hun activiteiten niet langer mogelijk is. De door het college voorgeschreven geluidwerende voorzieningen aan het tijdelijke woongebouw en de in het vooruitzicht gestelde maatwerkvoorschriften veranderen hier volgens verzoekers niets aan.
In de tweede plaats voeren verzoekers aan dat de uitgevoerde berekeningen op het gebied van parkeren onjuist en onvolledig zijn. Volgens verzoekers gaat het college uit van een te beperkt aantal benodigde parkeerplaatsen en moet, nu realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein niet mogelijk is, gevreesd worden voor parkeeroverlast. In de derde plaats voeren verzoekers aan dat de verkeersveiligheid op het bedrijventerrein ernstig in gevaar komt als hier 132 mensen komen wonen die zich (ook) te voet en per fiets zullen verplaatsen.
Tot slot stellen verzoekers zich op het standpunt dat binnen de gemeente een alternatieve locatie beschikbaar is die beter geschikt is voor het tijdelijke woongebouw.
Juridisch kader
7. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Kleine Vink en omgeving”. Op de betrokken locatie rusten – voor zover hier van belang – de bestemmingen “Bedrijventerrein”, “Groen” en “Verkeer-2” met de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 3.2.’ en ‘maximum bouwhoogte 16 meter’. Deze gronden mogen, behoudens waar bedrijfswoningen zijn toegestaan, niet gebruikt worden ten behoeve van wonen.
7.1.
Op de betrokken locatie geldt daarnaast het bestemmingsplan “Parapluherziening parkeren”. In artikel 3.1 van dit bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden slechts wordt verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
Uit artikel 3.4 van het bestemmingsplan volgt dat bij omgevingsvergunning van artikel 3.1. kan worden afgeweken als het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
8. Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo volgt dat voor het bouwen van een bouwwerk en voor het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist. De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend als de voorgenomen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het Bor. Uit artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor volgt dat voor de hier bedoelde omgevingsvergunning in aanmerking komt het gebruik van gronden of bouwwerken
– anders dan bedoeld in artikel 4, onderdelen 1 tot en met 10 – voor ten hoogste tien jaar.
De afwijking van het bestemmingsplan
9. Niet in geschil is dat zowel het gebruik van het betrokken perceel als opvanglocatie voor vluchtelingen als het bouwen buiten het bouwvlak in strijd zijn met bestemmingsplan “Kleine Vink en omgeving”. Om deze strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor.
10. Voor het op deze grondslag afwijken van het bestemmingsplan hanteert het college de Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas (het kruimelgevallenbeleid). Hierin is in algemene en specifieke regels bepaald waaraan de voorgenomen activiteit moet voldoen om hieraan medewerking te kunnen verlenen.
11. In artikel 3.1 van het kruimelgevallenbeleid is onder meer het volgende bepaald:
a. De belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden mogen niet
onevenredig worden geschaad;
b. Er mag geen inbreuk op bestaande planologische mogelijkheden plaatsvinden;
c. Vanuit het oogpunt van milieu mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan. Zo moet
rekening worden gehouden met milieurechten van bedrijven en moet andersom
worden voldaan aan de richtafstanden van milieubelastende functies ten opzichte
van milieugevoelige functies;
d. (…);
e. Het verzoek moet voldoen aan het gemeentelijke parkeerbeleid zoals dit geldt op
het moment van de aanvraag, tenzij dit tot onevenredige belemmeringen leidt,
waarbij gemotiveerd kan worden afgeweken;
f. De verkeersveiligheid moet gewaarborgd blijven.
12. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van het verzoek of het besluit in overeenstemming is met het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen [1] .
Geluid
13. Niet in geschil is dat het tijdelijke woongebouw is voorzien binnen de richtafstand van 50 meter tot bedrijfsbebouwing die is voorgeschreven in de brochure “Bedrijven en milieuzonering”. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 5 september 2023 geoordeeld dat het college onvoldoende in kaart heeft gebracht wat de concrete gevolgen hiervan zijn voor de bedrijfsvoering en eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de nabij het bouwplan gevestigde bedrijven.
14. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ter plaatse van het tijdelijke woongebouw sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven door de aanwezigheid van het tijdelijke woongebouw niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Hiervoor is volgens het college wel vereist dat
– kort gezegd – geluidwerende voorzieningen worden getroffen aan de gevel van het tijdelijke woongebouw en dat maatwerkvoorschriften worden gesteld voor enkele van de omliggende bedrijven. Met deze maatwerkvoorschriften mogen de betrokken bedrijven meer geluid op de gevel van het tijdelijke woongebouw veroorzaken dan is toegestaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het college onderbouwt zijn standpunt met verwijzing naar diverse rapporten en notities die zijn opgesteld in vervolg op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2023. Het betreft in de eerste plaats een onderzoek van ingenieursbureau DGMR waarin wordt geconcludeerd dat de geluidwering van het tijdelijke woongebouw voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. In een akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) van 28 september 2023 is geconcludeerd dat de komst van het tijdelijke woongebouw – mits een aantal bedrijven maatwerkvoorschriften opgelegd krijgen – niet beperkend werkt voor omliggende bedrijven. DGMR heeft vervolgens in een notitie van 15 december 2023 geconcludeerd dat de geluidwering van de gevel ten minste 33dB moet bedragen. Ingenieursbureau Aveco de Bondt heeft in een memo van 21 december 2023 de conclusie getrokken dat het tijdelijke woongebouw akoestisch inpasbaar is mits de omliggende bedrijven door maatwerkvoorschriften ontheffing krijgen van de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit en de voorgeschreven geluidwerende voorzieningen aan de gevel van het tijdelijke woongebouw worden gerealiseerd. Dit rapport van Aveco de Bondt is beoordeeld en akkoord bevonden door de ODMH. Volgens de ODMH geeft het rapport een goed beeld van de situatie en de voorwaarden waaronder het mogelijk is om in de woonunits een acceptabel woon- en leefklimaat te realiseren. DGMR heeft in een notitie van 6 februari 2024 geconcludeerd dat – kort gezegd en voor zover hier van belang – bij de geluidsberekeningen ten aanzien van de geluidwerende voorziening aan de gevel van het tijdelijke woongebouw, gebruik gemaakt is van het juiste geluidsspectrum.
15. Verzoekers bestrijden dat het tijdelijke woongebouw akoestisch inpasbaar is op de beoogde locatie en hebben AV-consulting tegenrapporten laten opstellen. Het betreft rapporten van 25 oktober 2023 en 23 januari 2024. De conclusie van deze rapporten is
– kort gezegd – dat de rapporten waarop het college zich baseert niet zorgvuldig tot stand gekomen zijn, dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven door de komst van het tijdelijke woongebouw beperkt zullen worden in hun bedrijfsvoering. Volgens verzoekers is daarom sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en had de omgevingsvergunning geweigerd moeten worden.
15.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de rapporten die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd een beoordeling is gegeven van de feitelijke situatie op het bedrijventerrein. Dat is gebeurd aan de hand van gegevens die bij het college bekend zijn over de hier gevestigde bedrijven. Aveco De Bondt heeft aan de hand van deze gegevens aannames gedaan over de bedrijfsvoering van deze bedrijven en het geluid van de huidige en feitelijke bedrijfssituatie van elk bedrijf bepaald dat zich binnen een afstand van 50 meter van de bouwlocatie bevindt. Daarbij is ook rekening gehouden met de verwachte (realistische) uitbreidingsplannen van de bedrijven binnen drie jaar. In de berekeningen is rekening gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven door 1dB op te tellen bij het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Dit komt volgens Aveco de Bondt overeen met een uitbreidingsmogelijkheid van circa 25%.
15.2.
In wat verzoekers hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het rapport van Aveco de Bondt heeft mogen baseren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op de percelen van de betrokken bedrijven. Daarbij dienen ook de redelijkerwijs te voorziene ontwikkelingen van deze bedrijven te worden betrokken.
De werkwijze van Aveco de Bondt sluit daar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij aan. Weliswaar bedient Aveco de Bondt zich van enkele abstracties en aannames bij het bepalen van de bedrijfssituatie van de betrokken bedrijven, maar dat de hierop gebaseerde conclusies met betrekking tot de langtijdgemiddelde geluidbelasting niet houdbaar zijn hebben verzoekers naar voorlopig oordeel niet aannemelijk gemaakt. De stelling van verzoekers dat enkele bedrijven in voorkomende gevallen ook in de avond- en nachtperiode activiteiten verrichten, is hiervoor niet voldoende. Verder is niet gebleken van concrete plannen van de betrokken bedrijven om voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure uit te breiden of de bedrijfsvoering relevant te intensiveren waardoor sprake zal zijn van een toename in de geluidbelasting op het tijdelijke woongebouw. Verzoekers hebben hun standpunten ter zake niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd.
15.3.
Aan de rapporten van AV-consulting kan naar voorlopig oordeel niet het door verzoekers gewenste gewicht worden toegekend. In deze rapporten wordt tot uitgangspunt genomen dat de maximale planologische mogelijkheden van het bedrijventerrein worden benut, wat inhoudt dat dit (nagenoeg) volledig wordt gevuld met bedrijven uit categorie 3.2 van de staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan. Naar voorlopig oordeel is dit geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, nu op het bedrijventerrein in de huidige situatie nagenoeg uitsluitend bedrijven uit categorieën 1 en 2 aanwezig zijn en niet aannemelijk is gemaakt dat hier binnen afzienbare tijd verandering in zal komen. Dat in de door AV-consulting beoordeelde situatie geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het tijdelijke woongebouw, heeft het college dan ook niet doorslaggevend hoeven achten. Voor zover AV-consulting in haar rapport van 23 januari 2024 enkele kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij onder meer het door Aveco de Bondt in haar berekeningen gehanteerde geluidsspectrum, worden deze gemotiveerd en onder verwijzing naar het Bouwbesluit weersproken in het memo van DGMR van 6 februari 2024. Het college heeft hier naar voorlopig oordeel bij mogen aansluiten.
16. Het college heeft met het bestreden besluit een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden waarmee het aanbrengen van de benodigde geluidwerende voorzieningen aan de gevel van het tijdelijke woongebouw verplicht wordt gesteld. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat de vereiste maatwerkvoorschriften voor de betrokken bedrijven in voorbereiding zijn en naar verwachting medio juni van dit jaar
– voorafgaand aan de ingebruikname van het tijdelijke woongebouw – kunnen worden vastgesteld. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is deze maatwerkvoorschriften tijdig vast te stellen. Gelet hierop heeft het college zich naar voorlopig oordeel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de realisatie van het tijdelijke woongebouw geen beperking oplevert voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven en in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog van verzoekers slaagt niet.
Parkeren
17. In het bestreden besluit heeft het college het standpunt ingenomen dat voor het tijdelijke woongebouw 33 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze parkeerplaatsen kunnen niet worden gerealiseerd op het perceel waarop het tijdelijke woongebouw is voorzien. Volgens het college worden echter extra openbare parkeerplaatsen aangelegd en is daarnaast op acceptabele loopafstand voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. Het college heeft hierin aanleiding gezien om af te wijken van het vereiste dat een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit pas verleend kan worden als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
18. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 5 september 2023 overwogen dat het op zichzelf voorstelbaar is dat voor de opvang van vluchtelingen gebruik gemaakt wordt van een afwijkende parkeernorm, mits deze berust op een navolgbare en toereikende motivering. Die motivering ontbrak naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de verleende omgevingsvergunning.
19. Niet in geschil is dat de toepasselijke “Nota Parkeernormen 2019 gemeente Zuidplas” (de Parkeernota) geen parkeernorm bevat voor de functie vluchtelingenopvang. In vervolg op de uitspraak van de voorzieningenrechter is nader onderzoek verricht naar de parkeervraag in verband met het tijdelijke woongebouw. In een rapport van 29 september 2023 heeft Commeo mobiliteit (Commeo) uiteengezet dat ontheemden een specifieke doelgroep vormen, waarvoor het vaststellen van een eigen parkeernorm aangewezen kan zijn. Dit vindt bevestiging in navraag bij een aantal andere gemeenten, die voor ontheemden een parkeernorm van 0,3 – 0,5 per woonunit hanteren of uitgaan van een parkeernorm per aantal vluchtelingen. Als wordt gekeken naar de specifieke groep Oekraïense vluchtelingen waarvoor het tijdelijke woongebouw bedoeld is, dan is volgens Commeo een parkeernorm van 0,75 per woonunit aangewezen. Commeo wijst erop dat sprake is van een bijzondere doelgroep, die niet goed past binnen de parkeernorm voor de functie ‘wonen’. Verder heeft Commeo meegewogen dat binnen de groep momenteel 13 auto’s en 49 personen met een rijbewijs aanwezig zijn en dat het, gelet op onder meer de financiële middelen die hiervoor vereist zijn, niet de verwachting is dat dit binnen afzienbare tijd zal wijzigen. In een aanvullend rapport van 17 november 2023 heeft Commeo, in reactie op door verzoekers uitgevoerd onderzoek, vastgehouden aan haar eerdere bevindingen.
Uit de verkeersanalyses van Commeo blijkt verder dat voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied beschikbaar zullen zijn. Daarbij zijn de resultaten van het Parkeeronderzoek “De kleine Vink” van DataCount van 28 september 2023 betrokken, dat is gebaseerd op een parkeeronderzoek dat vanaf 14 september 2023 gedurende twee weken ter plaatse heeft plaatsgevonden.
20. Verzoekers hebben de bevindingen van Commeo gemotiveerd betwist met een verwijzing naar een rapport van adviesbureau Spark van 25 oktober 2023. Volgens verzoekers bestaat geen reden om af te wijken van de parkeernormen uit de Parkeernota en heeft het college onvoldoende gemotiveerd hoe de gehanteerde parkeernorm van 0,75 parkeerplaatsen per woonunit tot stand is gekomen. Als de geldende parkeernormen uit de Parkeernota worden toegepast, zijn volgens verzoekers onvoldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied beschikbaar.
20.1.
Naar voorlopig oordeel heeft het college met verwijzing naar het rapport van Commeo alsnog voldoende onderbouwd waarom er in dit geval aanleiding bestaat om een afwijkende parkeernorm toe te passen voor het tijdelijke woongebouw. Uit dit rapport volgt dat zowel wanneer naar ontheemden in het algemeen wordt gekeken als wanneer de betrokken groep Oekraïense vluchtelingen in het bijzonder wordt beschouwd, een lagere parkeernorm aangewezen is dan de norm die geldt voor reguliere woonfuncties. Het college heeft hierin naar voorlopig oordeel aanleiding mogen zien deze lagere parkeernorm toe te passen. Dat er bij toepassing van die lagere parkeernorm een parkeerbehoefte bestaat waarin kan worden voorzien met parkeerplaatsen in het openbaar gebied, is door het college naar voorlopig oordeel voldoende onderbouwd. In het rapport van Commeo is in dit verband op inzichtelijke wijze toegelicht dat binnen de 8 onderscheiden parkeergebieden die zich binnen een loopafstand van 150 meter van het bouwplan bevinden, een toekomstige restcapaciteit bestaat van 55 parkeerplaatsen. In wat verzoekers hiertegen hebben aangevoerd, heeft het college naar voorlopig oordeel geen aanleiding hoeven zien om de bevindingen van Commeo in twijfel te trekken. Aan het rapport van Spark kent de voorzieningenrechter niet het door verzoekers gewenste gewicht toe, nu dit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de parkeernormen van de Parkeernota onverkort toegepast hadden moeten worden, waardoor een parkeervraag van 57 parkeerplaatsen zou ontstaan. Het college heeft naar voorlopig oordeel voorbij mogen gaan aan de aanname in het rapport van Spark dat ook bij de door het college gehanteerde parkeervraag onvoldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied beschikbaar is. Die aanname van Spark berust op het niet met concrete en objectieve gegevens onderbouwde standpunt dat het verkeersonderzoek van DataCount niet objectief is en op de onjuiste veronderstelling dat dit verkeersonderzoek uitsluitend in de avonduren heeft plaatsgevonden.
21. De conclusie van het voorgaande is dat het college zich naar voorlopig oordeel in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aanleiding bestaat om voor het tijdelijke woongebouw te voorzien in parkeergelegenheid in het openbaar gebied en dat de hiervoor benodigde ruimte beschikbaar is. Dat betekent dat het bouwplan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog van verzoekers slaagt niet.
Verkeersveiligheid
22. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 5 september 2023 geoordeeld dat wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding geeft om aan te nemen dat de verkeersveiligheid in gevaar komt, zodat wordt voldaan aan artikel 3.1, onder f, van de Beleidsregels. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen reden om hierover thans anders te oordelen en overweegt daartoe het volgende.
23. Het college heeft aan het bestreden besluit een rapport ten grondslag gelegd over de verkeersveiligheid op het bedrijventerrein. Het betreft het rapport van Commeo van 17 november 2023. Hieruit, en uit de door het college gegeven toelichting, blijkt dat het college diverse concrete maatregelen heeft getroffen of in het vooruitzicht heeft gesteld om de verkeersveiligheid op het bedrijventerrein te waarborgen. Het gaat hierbij om de verhoging van een plateau, het plaatsen van paaltjes tegen foutparkeerders waardoor de stoep begaanbaar blijft voor voetgangers, een nadere aanduiding van de 30 km-zone en het aanbrengen van een dubbele streep op het wegdek. In het rapport van Commeo, waarin gegevens met betrekking tot verkeerstellingen en gemeten snelheden zijn opgenomen, is naar voorlopig oordeel voldoende uiteengezet dat op het bedrijventerrein geen onaanvaardbare situatie met betrekking tot de verkeersveiligheid zal ontstaan. Daarbij heeft Commeo onweersproken van belang geacht dat ook in de huidige situatie al sprake is van een vermenging van gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer door de nabijheid van sportfaciliteiten, dat het bedrijventerrein een zeer beperkt aanbod aan vrachtverkeer heeft en dat tot op heden geen ongevallen op het bedrijventerrein zijn geregistreerd. In de door verzoekers overgelegde rapporten van VAGN, te weten de notities van 26 oktober 2023 en 26 januari 2024, worden weliswaar enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de bevindingen van Commeo en wordt een andere inschatting gemaakt ten aanzien van de verkeersveiligheid, maar het college heeft hierin naar voorlopig oordeel geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat de verkeersveiligheid ter plaatse niet gewaarborgd kan worden. In dit verband weegt mee dat VAGN in het rapport van 26 januari 2024 is uitgegaan van de verkeerskundige gevolgen bij een maximale planologische aanvulling van het bedrijventerrein. Hierboven is reeds overwogen dat de voorzieningenrechter dit uitgangspunt niet onderschrijft.
Alternatieve locaties
24. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog dat het college de vergunningaanvraag had moeten afwijzen omdat binnen de gemeente een andere, meer geschikte locatie voor het tijdelijke woongebouw beschikbaar is. Volgens vaste rechtspraak [3] moet het bevoegd gezag beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Als een project op zichzelf voor het bevoegd gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van een alternatief alleen dan tot de weigering van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door de uitvoering van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Het is aan degene die zich op een alternatief beroept om aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die voorwaarden.
25. In dit geval is hiervan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, gelet op de gemotiveerde kanttekeningen die het college bij de door verzoekers aangedragen alternatieve locatie aan de Hoofdweg heeft geplaatst. Zo is in de notitie van de gemeente van 12 september 2023 uiteengezet dat de gemeente de gronden aan de Hoofdweg niet in eigendom heeft, die gronden verder weg liggen van voorzieningen zoals scholen en openbaar vervoer, er vanwege de ligging afstemming met buurgemeente Capelle aan den IJssel moet plaatsvinden en zich op een afstand van circa 50 meter van die gronden een hoogspanningsleiding bevindt die tot gezondheidsrisico’s kan leiden. Ook deze grond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

26. Alles afwegende en gelet op de door verzoekers aangevoerde gronden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het bestreden besluit voor verzoekers zodanige gevolgen zal hebben dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Dat betekent dat geen aanleiding bestaat tot het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
27. Omdat het verzoek zal worden afgewezen, bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers of tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3340.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1263) en 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1125).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1949.