7.1.Op de betrokken locatie geldt daarnaast het bestemmingsplan “Parapluherziening parkeren”. In artikel 3.1 van dit bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden slechts wordt verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
Uit artikel 3.4 van het bestemmingsplan volgt dat bij omgevingsvergunning van artikel 3.1. kan worden afgeweken als het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
8. Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo volgt dat voor het bouwen van een bouwwerk en voor het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist. De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend als de voorgenomen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het Bor. Uit artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor volgt dat voor de hier bedoelde omgevingsvergunning in aanmerking komt het gebruik van gronden of bouwwerken
– anders dan bedoeld in artikel 4, onderdelen 1 tot en met 10 – voor ten hoogste tien jaar.
De afwijking van het bestemmingsplan
9. Niet in geschil is dat zowel het gebruik van het betrokken perceel als opvanglocatie voor vluchtelingen als het bouwen buiten het bouwvlak in strijd zijn met bestemmingsplan “Kleine Vink en omgeving”. Om deze strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor.
10. Voor het op deze grondslag afwijken van het bestemmingsplan hanteert het college de Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas (het kruimelgevallenbeleid). Hierin is in algemene en specifieke regels bepaald waaraan de voorgenomen activiteit moet voldoen om hieraan medewerking te kunnen verlenen.
11. In artikel 3.1 van het kruimelgevallenbeleid is onder meer het volgende bepaald:
a. De belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden mogen niet
onevenredig worden geschaad;
b. Er mag geen inbreuk op bestaande planologische mogelijkheden plaatsvinden;
c. Vanuit het oogpunt van milieu mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan. Zo moet
rekening worden gehouden met milieurechten van bedrijven en moet andersom
worden voldaan aan de richtafstanden van milieubelastende functies ten opzichte
van milieugevoelige functies;
d. (…);
e. Het verzoek moet voldoen aan het gemeentelijke parkeerbeleid zoals dit geldt op
het moment van de aanvraag, tenzij dit tot onevenredige belemmeringen leidt,
waarbij gemotiveerd kan worden afgeweken;
f. De verkeersveiligheid moet gewaarborgd blijven.
12. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van het verzoek of het besluit in overeenstemming is met het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
13. Niet in geschil is dat het tijdelijke woongebouw is voorzien binnen de richtafstand van 50 meter tot bedrijfsbebouwing die is voorgeschreven in de brochure “Bedrijven en milieuzonering”. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 5 september 2023 geoordeeld dat het college onvoldoende in kaart heeft gebracht wat de concrete gevolgen hiervan zijn voor de bedrijfsvoering en eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de nabij het bouwplan gevestigde bedrijven.
14. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ter plaatse van het tijdelijke woongebouw sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven door de aanwezigheid van het tijdelijke woongebouw niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Hiervoor is volgens het college wel vereist dat
– kort gezegd – geluidwerende voorzieningen worden getroffen aan de gevel van het tijdelijke woongebouw en dat maatwerkvoorschriften worden gesteld voor enkele van de omliggende bedrijven. Met deze maatwerkvoorschriften mogen de betrokken bedrijven meer geluid op de gevel van het tijdelijke woongebouw veroorzaken dan is toegestaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het college onderbouwt zijn standpunt met verwijzing naar diverse rapporten en notities die zijn opgesteld in vervolg op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2023. Het betreft in de eerste plaats een onderzoek van ingenieursbureau DGMR waarin wordt geconcludeerd dat de geluidwering van het tijdelijke woongebouw voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. In een akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) van 28 september 2023 is geconcludeerd dat de komst van het tijdelijke woongebouw – mits een aantal bedrijven maatwerkvoorschriften opgelegd krijgen – niet beperkend werkt voor omliggende bedrijven. DGMR heeft vervolgens in een notitie van 15 december 2023 geconcludeerd dat de geluidwering van de gevel ten minste 33dB moet bedragen. Ingenieursbureau Aveco de Bondt heeft in een memo van 21 december 2023 de conclusie getrokken dat het tijdelijke woongebouw akoestisch inpasbaar is mits de omliggende bedrijven door maatwerkvoorschriften ontheffing krijgen van de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit en de voorgeschreven geluidwerende voorzieningen aan de gevel van het tijdelijke woongebouw worden gerealiseerd. Dit rapport van Aveco de Bondt is beoordeeld en akkoord bevonden door de ODMH. Volgens de ODMH geeft het rapport een goed beeld van de situatie en de voorwaarden waaronder het mogelijk is om in de woonunits een acceptabel woon- en leefklimaat te realiseren. DGMR heeft in een notitie van 6 februari 2024 geconcludeerd dat – kort gezegd en voor zover hier van belang – bij de geluidsberekeningen ten aanzien van de geluidwerende voorziening aan de gevel van het tijdelijke woongebouw, gebruik gemaakt is van het juiste geluidsspectrum.
15. Verzoekers bestrijden dat het tijdelijke woongebouw akoestisch inpasbaar is op de beoogde locatie en hebben AV-consulting tegenrapporten laten opstellen. Het betreft rapporten van 25 oktober 2023 en 23 januari 2024. De conclusie van deze rapporten is
– kort gezegd – dat de rapporten waarop het college zich baseert niet zorgvuldig tot stand gekomen zijn, dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven door de komst van het tijdelijke woongebouw beperkt zullen worden in hun bedrijfsvoering. Volgens verzoekers is daarom sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en had de omgevingsvergunning geweigerd moeten worden.