ECLI:NL:RBDHA:2023:14024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor tijdelijke woonunits voor Oekraïense vluchtelingen op bedrijventerrein

In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 september 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Verzoekers, bestaande uit verschillende bedrijven, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, dat op 29 juni 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het plaatsen van 44 tijdelijke woonunits op een bedrijventerrein. Deze woonunits zijn bedoeld voor de huisvesting van maximaal 132 Oekraïense vluchtelingen voor een periode van drie jaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de bedrijven onvoldoende zijn afgewogen in het besluit van het college. De voorzieningenrechter stelde vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat de vergunninghouder niet voldoende rekening heeft gehouden met de richtafstanden tussen woonruimtes en bedrijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het college geschorst tot vier weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de vergunning voor de woonunits voorlopig niet kan worden uitgevoerd totdat het bezwaar is behandeld. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5287
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2023 op het verzoek om een voorlopige voorziening tussen
1.[verzoeker 1] van Dierenkliniek Zuidplas
2.[verzoeker 2] van Flashtuning Performance Rotterdam
3.[verzoeker 3] van Freelex B.V.
4.[verzoeker 4] van Vedesco Bedrijfsinrichting B.V.
5.[verzoeker 5] Desatel B.V.
6.[verzoeker 6] van AGV International B.V.
7.[verzoeker 7] van Arbeco B.V.
8.[verzoeker 8] van [bedrijfsnaam 1]
9.[verzoeker 9]
10.[verzoeker 10] van Autoservice MVDS
11.[verzoeker 11] van ECA Klimaattechniek B.V.
12.[verzoeker 12] van [bedrijfsnaam 2]
(gemachtigde: mr. M. Woestenenk),
uit [vestigingsplaats], samen te noemen verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, het college

(gemachtigde: mr. A. Scholtes, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Gemeente Zuidplas, vergunninghouder
(gemachtigden: ing. C.H. Smits, werkzaam als projectleider en A. Brinksma)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college van 29 juni 2023 (bestreden besluit) waarmee een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van 44 tijdelijke woonunits, overkapping in tuin, erafscheiding en trappen/bordessen ten behoeve van de huisvesting van maximaal 132 Oekraïense vluchtelingen voor de duur van 3 jaar op de locatie Steenbakkerij 4a t/m 4i, 6a t/m 6i en 8a t/m 8x te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Verzoekers [verzoeker 3], [verzoeker 6], [verzoeker 5], [naam], de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en de gemachtigden van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 april 2023 heeft de gemeente Zuidplas een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van woonunits ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van Oekraïense vluchtelingen (bouwplan) voor de duur van 3 jaar op het bedrijventerrein Kleine Vink gelegen aan de Steenbakkerij 4a t/m 4i, 6a t/m 6i en 8a t/m 8x te Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: de locatie).
3. In het bestreden besluit heeft het college aan de gemeente Zuidplas een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen als bedoeld in artikel 2.1 lid a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 c. Het college is afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 aanhef en onder a, onder 2◦ van de Wabo, in samenhang met artikel 4 aanhef en onder 11 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor de motivering verwijst het college naar de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende ruimtelijke motivatie van 20 juni 2023.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Hebben verzoekers spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4.1.
Verzoekers voeren aan dat de woonunits vanaf 9 oktober 2023 in gebruik zullen worden genomen. Hoewel de woonunits bijna volledig zijn gebouwd, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat vanwege de voorziene ingebruikname van de woonunits op 9 oktober 2023 door de Oekraïense vluchtelingen sprake is van het vereiste spoedeisend belang.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Voorop wordt gesteld dat verzoekers in hun verzoekschrift alsmede hun bezwaarschrift en ter zitting uitvoerig naar voren hebben gebracht waarom zij zich niet kunnen verenigen met het bestreden besluit. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich evenwel niet leent voor een integrale beoordeling van alle door verzoekers aangevoerde bezwaren. De voorzieningenrechter beperkt zich, in het kader van het in deze spoedprocedure te geven voorlopige rechtmatigheidsoordeel en de hiermee verband houdende belangenafweging, dan ook uitsluitend tot een voorlopige beoordeling van een aantal gronden die door verzoekers centraal zijn gesteld in hun betoog.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Kleine Vink en omgeving’. Op de betrokken locatie met de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’, ‘Groen’ en ‘Verkeer-2’ met de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 3.2.’ en ‘maximum bouwhoogte 16 meter’, mogen de gronden met deze bestemmingen niet gebruikt worden ten behoeve van wonen en daarbij behorende voorzieningen binnen die bestemmingen. Tevens mogen hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Een deel van het te realiseren bouwplan is buiten het bouwvlak gelegen.
7.2.
Om deze strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo juncto artikel 4, lid 11 bijlage II Bor om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan voor een periode van drie jaar ten behoeve van de realisatie van het bouwplan (tijdelijke kruimelvrijstelling).
7.3.
Voor het afwijken van het bestemmingsplan via de kruimelprocedure hanteert de gemeente Zuidplas beleid in de vorm van het gemeentelijk Kruimelbeleid (de Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas). Hierin is in de algemene en specifieke regels bepaald waar het planvoornemen aan moet voldoen voor het verlenen van medewerking.
7.4.
In artikel 3.1 (Algemene regels) van die Beleidsregels is onder meer het volgende bepaald:
a)De belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b)Er mag geen inbreuk op bestaande planologische mogelijkheden plaatsvinden;
c)Vanuit het oogpunt van milieu mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan. Zo moet rekening worden gehouden met milieurechten van bedrijven en moet andersom worden voldaan aan de richtafstanden van milieubelastende functies ten opzichte van milieugevoelige functies;
e)Het verzoek moet voldoen aan het gemeentelijke parkeerbeleid zoals dit geldt op het moment van de aanvraag, tenzij dit tot onevenredige belemmeringen leidt, waarbij gemotiveerd kan worden afgeweken;
f)De verkeersveiligheid moet gewaarborgd blijven;
7.5.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van het verzoek of het besluit in overeenstemming is met het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3340).
Milieuzonering
8.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college aan hun belangen nauwelijks aandacht heeft besteed ten opzichte van het belang bij het verlenen van de vergunning. In dat verband hebben verzoekers erop gewezen dat op De Kleine Vink evident niet wordt voldaan aan de richtafstand uit de brochure “Bedrijven en milieuzonering ”van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van 50 meter tussen vergunde woonruimtes en bedrijven op het bedrijventerrein dat als een ‘gemengd gebied’ aangemerkt moet worden. Zij vrezen dat dit tot gevolg zal hebben dat zij ernstig belemmerd zullen worden in hun bedrijfsvoering en bij het uitbreiden van hun bedrijfsactiviteiten. Uit de verleende omgevingsvergunning en de ruimtelijke motivatie blijkt volgens verzoekers niet dat het college in de belangenafweging hiermee rekening heeft gehouden en wordt er volgens verzoekers niet voldaan aan de in artikel 3.1., onder a, b en c, van de Beleidsregels gestelde voorwaarden.
8.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de richtafstand van 50 meter tussen de bedrijven van verzoekers en de woonunits niet wordt gehaald. Ter zitting is door verzoekers naar voren gebracht dat de afstand van enkele bedrijven van verzoekers op het bedrijventerrein en de woonunits ongeveer 25 meter is. Dit is door het college niet bestreden en kan ook worden afgeleid uit de voorhanden tekeningen. Er is derhalve in die gevallen sprake van een forse overschrijding van de richtafstand van 50 meter.
8.3.
In de ruimtelijke motivatie van 20 juni 2023 is ook aangegeven dat als er sprake zou zijn van een afwijking van het bestemmingsplan voor onbepaalde tijd, de bouw van de woonunits in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet inpasbaar zou zijn binnen het bedrijventerrein, omdat vooral geluid- en in mindere mate geurhinder zorgen voor een minder goed woon- en leefklimaat. Het niet voldoen aan de richtafstand op de locatie heeft ook impact op de omliggende bedrijven. In de ruimtelijke motivatie wordt daarover het navolgende vermeld:
“Naarmate woonfuncties dichter bij bedrijven worden toegestaan, worden de voorschriften met
bijvoorbeeld geluidsnormen strenger voor bedrijven, doordat ze op steeds kortere afstand moeten
voldoen aan dezelfde voorschriften. Het gevolg kan zijn dat bij gegronde klachten activiteiten verplaatst
(fysiek of in tijd) of gestaakt moeten worden. Uitzondering hierop is het geluid van laad- en losactiviteiten
overdag en verkeer dan van en naar de bedrijven rijdt.
Door de voorschriften uit het Activiteitenbesluit worden de tijdelijke bewoners beschermd voor
milieuhinder van de bedrijven. Bedrijven worden gecontroleerd op het naleven van de voorschriften uit
het Activiteitenbesluit. Aan de andere kant dienen bedrijven ook beschermd te worden in hun
bedrijfsvoering.
Voor de gevraagde tijdelijke huisvesting kan op milieuhygiënische gronden geen aanvaardbaar woon en
leefklimaat worden geborgd. Echter, gelet op de urgentie van het gevraagde gebruik en het tijdelijke
karakter hiervan, wordt de beoogde situatie aanvaardbaar geacht.
Om de onzekerheid van bedrijven weg te nemen is voorafgaand aan het indienen van de aanvraag al
veelvuldig overleg gevoerd met de omliggende bedrijven, en dit wordt ook voorgezet in de vorm van een
periodiek overleg tijdens de volledige termijn van de tijdelijke huisvesting.”
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat het college onderkent dat de gevolgen van de realisering van de woonunits niet alleen voor het woon- en leefklimaat maar ook voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven aanzienlijk zullen zijn. Er zullen strengere (geluids)normen gelden vanwege de korte(re) afstand van de woonfunctie, de bedrijven zullen gecontroleerd worden op de naleving van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en verplaatsing of staken van bedrijfsactiviteiten is in geval van klachten niet uitgesloten. Uit de verleende omgevingsvergunning en de ruimtelijke motivatie blijkt echter niet dat is onderzocht in welke mate en op welke gebieden strengere normen gaan gelden en wat dat concreet betekent voor de bedrijfsvoering en eventuele uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en wat de risico’s zijn op het gebied van handhaving. Weliswaar is vermeld dat de bedrijven ook beschermd dienen te worden in hun bedrijfsvoering, doch die bescherming zal (enkel) bestaan uit het voortzetten van periodieke overleggen gedurende de tijdelijke huisvesting van de bewoners van de woonunits, zoals voorafgaand aan de aanvraag is gebeurd. De voorzieningenrechter acht dit, met verzoekers, niet toereikend. Het college heeft derhalve onvoldoende in kaart gebracht wat de concrete gevolgen voor de gevestigde bedrijven in hun bedrijfsvoering zal zijn en in hoeverre zij in hun mogelijkheden tot uitbreiding van hun activiteiten worden beperkt. Dat het hier gaat om een tijdelijke vergunning en er een (urgent) maatschappelijke belang is gemoeid met de tijdelijke huisvesting van de vluchtelingen kan weliswaar een rol kan spelen in de belangenafweging, maar dat betekent niet dat aan de belangen van verzoekers geen of weinig betekenis toekomt en daar geen zorgvuldig onderzoek naar behoeft te worden gedaan. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1131. Het college heeft derhalve de belangen van verzoekers en de (mogelijke) nadelen die zij zullen ondervinden van de in gebruikname van de woonunits, als bedoeld in artikel 3.1., onder a en c van de Beleidsregel, te summier en derhalve ontoereikend onderzocht. In zoverre heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een gebrekkige motivering aan zijn belangenafweging ten grondslag gelegd. In de te nemen beslissing op bezwaar zal het college dit gebrek alsnog dienen te herstellen.
Parkeren
9.1.
Verzoekers voeren aan dat er niet voorzien zal worden in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan. In dat verband betogen zij dat de gehanteerde parkeernorm te laag is, dat er onjuiste uitgangspunten bij de berekeningen zijn gehanteerd en geen ruimte is voor realisatie van extra parkeerplekken ten behoeve van het bouwplan. Ter onderbouwing van hun betoog hebben verzoekers verwezen naar de door hen overgelegde notitie van Spark van 8 augustus 2023, die in opdracht van verzoekers de parkeerbehoefteberekening van het college heeft gecontroleerd.
9.2.
In de Parapluherziening Parkeren is ten aanzien van
Parkerenin artikel 3:1 het volgende bepaald:
“Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.”
In artikel 3.4 van de Parapluherziening Parkeren is het volgende bepaald:
“Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.”
Thans geldt de Nota Parkeernormen 2019 gemeente Zuidplas als beleidskader voor parkeren.
Parkeernorm
9.3.
Uit de ruimtelijke onderbouwing komt naar voren dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het parkeerkencijfer van 0,75 per woonunit. Dat betekent dat ten behoeve van het bouwplan 33 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarbij is overwogen dat in de Nota Parkeernormen 2019 geen parkeernorm is opgenomen voor vluchtelingenopvang. Volgens het college is deze parkeernorm aanvaardbaar, omdat het kencijfer vanuit de CROW-richtlijnen redelijkerwijs het meest in de buurt van die van kamerhuur, zelfstandig (niet student), komt, waarvoor het kencijfer ligt tussen 0,6 en 0,8 per kamer. Daarbij wordt vermeld dat ontheemden die gehuisvest zijn in een woonunit onderling een binding hebben en eerder geneigd zijn om eigendommen zoals een auto te delen. Verder blijkt uit navraag dat andere gemeentes bij huisvesting van ontheemden veelal een kencijfer hanteren van 0,5 á 0,6 per woonunit. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat uitgaande van de beschikbaarheid van 34 parkeerplaatsen voor de 41 woonunits die daadwerkelijk worden gerealiseerd, er feitelijk sprake is van een hogere parkeernorm van 0,83 per woonunit.
9.4.
Verzoekers stellen op grond van de berekening in de notitie van Spark dat de normatieve parkeerbehoefte 57 parkeerpaarplaatsen bedraagt en er op werkavonden een maximaal gelijktijdige vraag is van 51 parkeerplaatsen.
9.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de door Spark vastgestelde parkeerbehoefte berust op een gedetailleerde berekening, waarbij de parkeerkencijfers uit de Nota Parkeernormen 2019 zijn toegepast. Daarbij is Spark voor de 21 eenkamerwoningen ook uitgegaan van de norm van 0.8 die hoort bij de norm “1-kamer appartement (zelfstandig)”. Voor wat betreft de 21 3-kamer woningen wordt echter aangesloten bij het parkeerkencijfer van 2 behorende bij “gestapeld klein” en voor wat betreft de 3 4-kamer woningen bij het parkeerkencijfer 2,2, behorende bij “gestapeld gemiddeld”. Deze wijze van berekenen komt de voorzieningenrechter, uitgaande van de toepassing van de parkeerkencijfers in de Nota Parkeernormen, op zich niet onjuist voor. Dit neemt niet weg dat het college bevoegd is om in bijzondere gevallen in afwijking van die beleidsregel een ander parkeerkencijfer te hanteren, indien genoegzaam vaststaat dat de beschreven parkeerkencijfers niet passen bij de betreffende situatie. Op het college rust dan wel de plicht om toereikend te motiveren waarom de parkeerkencijfers niet passend zijn en welk parkeerkencijfer dan wel passend is. In dit geval stelt het college kennelijk dat de parkeerkencijfers voor de 3- en 4-kamerwoningen niet passend zijn en dat ook daarvoor moet worden aangesloten bij de norm voor 0.8 die hoort bij “1-kamer appartement (zelfstandig)”.
De voorzieningenrechter acht op zich voorstelbaar dat voor de opvang van vluchtelingen een andere parkeernorm geldt. De keuze voor die andere norm moet dan wel berusten op een navolgbare en toereikende motivering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de thans door het college gegeven motivering niet toereikend is. De enkele aanname dat ontheemden die gehuisvest zijn in een woonunit onderling een binding hebben en eerder geneigd zijn om eigendommen zoals een auto te delen is te algemeen. Het college zal meer specifiek en onderbouwd moeten motiveren waarom, gelet op de achtergrond en specifieke situatie van de onderhavige Oekraïense vluchtelingen, die immers bekend is, de norm van 0,8 passend is. Ook de stelling dat uit navraag blijkt dat andere gemeentes bij huisvesting van ontheemden veelal een kencijfer hanteren van 0,5 á 0,6 per woonunits is niet onderbouwd, nog daargelaten dat niet blijkt dat ook in die gevallen sprake was van Oekraïense vluchtelingen.
Ook in dit opzicht is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een motiveringsgebrek.
Beschikbare parkeerplaatsen
9.6.
Het college stelt zich op het standpunt dat, uitgaande van een parkeerbehoefte van 33 parkeerplaatsen, er 34 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Ter zitting heeft het college aan de hand van een tekening uitgelegd dat 10 parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan de noordzijde van het perceel, 9 parkeerplaatsen op de langsparkeerstrook en 15 op het parkeerterrein tussen de sporthal en kavel 13, waarvan er volgens het college al 8 zijn aangelegd en nog 7 worden aangelegd.
9.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel het precieze aantal nog steeds niet duidelijk is, vaststaat dat een behoorlijk aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. In zoverre stemt het college er kennelijk mee in dat gebruik wordt gemaakt van (gemeentelijke) openbare parkeerplaatsen. Verzoekers betwisten gemotiveerd dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn vanwege de aanwezige parkeerdruk.
9.8.
Het college is op grond van paragraaf 4.11 van de Nota Parkeernormen 2019 bevoegd om ontheffing te verlenen van de gemeentelijke parkeereis, indien de realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein of middels privaatrechtelijke overeenkomst niet kan worden gecompenseerd. Het college kan die ontheffing verlenen indien de realisatie van het initiatief belangrijker wordt geacht dan de nadelige gevolgen op het gebied van bereikbaarheid en leefbaarheid. De initiatiefnemer moet dan wel aannemelijk maken dat redelijkerwijs niet op een andere wijze aan de (resterende) normatieve parkeeropgave kan worden voldaan, tenzij gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke parkeerplaatsen. Verder wordt onder het kopje “
Stap 6a-Gebruik gemeentelijke parkeerplaatsen”een aantal voorwaarden vermeld.
De voorzieningenrechter moet vaststellen dat het college voorafgaande aan de kennelijke instemming met het gebruik van gemeentelijke parkeerplaatsen niet kenbaar heeft onderzocht en getoetst of, en zo ja in hoeverre, aan deze voorwaarden wordt voldaan. Ook in zoverre berust het besluit op ontoereikend onderzoek en een gebrekkige motivering.
Ook hier merkt de voorzieningenrechter op dat een (urgent) maatschappelijke belang bij de tijdelijke huisvesting van de vluchtelingen weliswaar een rol kan spelen in de belangenafweging om de ontheffing voor het gebruik van gemeentelijke parkeerplaatsen te verlenen of om gemotiveerd af te wijken van het parkeerbeleid op grond van het bepaalde in artikel 3.1., onder e, van de Beleidsregels planologische kruimelgevallen, maar dat betekent niet dat een onderzoek als hiervoor niet behoeft plaats te vinden.
Verkeersveiligheid
10.1.
Verzoekers voeren aan dat er sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen met circa 200 motorvoertuigen per etmaal. In het licht van de huidige circa 1.200 respectievelijk 900 motorvoertuigen per etmaal, zoals blijkt uit het memo veerkeerstellingen van 6 februari 2023, is de toename volgens verzoekers substantieel. Daarom zal de verwezenlijking van het bouwplan een enorme impact op het vlak van verkeer en de verkeersveiligheid hebben.
10.2.
Het college heeft ter zitting aangegeven dat voor een erftoegangsweg als Steenbakkerij met een snelheidsregime van 30 km/uur de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan gering is. Met een toename van een ongeveer 200 motorvoertuigen is het verkeersaanbod nog steeds beperkt en blijft deze ruimschoots onder de grenswaarden van 5 á 6000 motorvoertuigen voor dit soort wegen.
Volgens het college zal de toename van de verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan niet veel afwijken van de verkeersgeneratie van functies die conform het bestemmingsplan reeds toegestaan zijn. Op de zitting heeft het college aangegeven dat voor de verkeersveiligheid het aandeel van zwaar gemotoriseerd verkeer van belang is. Uit de gehouden verkeerstellingen is volgens het college gebleken dat dit aandeel beperkt is tot maximaal circa 3 per uur. De voorzieningenrechter acht deze door het college gegeven aanvullende motivering voorshands aanvaardbaar. Wat betreft de stelling van verzoekers dat de snelheid van 30 km/uur zal toenemen, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers deze stelling niet met stukken hebben onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de verkeersveiligheid in gevaar komt zodat wordt voldaan aan artikel 3.1. onder f van de Beleidsregels.
Belangenafweging
11. Uit het vorenoverwogene volgt dat het besluit voor wat betreft de aspecten milieuzonering en parkeren berust op een ontoereikend onderzoek en een gebrekkige motivering. Hoewel deze gebreken zich in beginsel lenen voor herstel in de bezwaarfase, gaat het wel om aspecten die van wezenlijk belang zijn voor verzoekers. Nu de ingebruikname van de woonunits per 9 oktober 2023 lastig omkeerbaar is, hebben verzoekers er groot belang bij dat de bestreden omgevingsvergunning wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
Daartegenover staat het belang dat de betreffende Oekraïense vluchtelingen goed gehuisvest blijven en niet op straat komen te staan. De betreffende Oekraïense vluchtelingen verblijven thans nog in een bankgebouw. Niet in geschil is dat de sloopplannen voor dat gebouw ten behoeve van een andere ontwikkeling in verband met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de herziening van het bestemmingsplan de komende maanden nog niet zal plaatsvinden. Het college heeft weliswaar gesteld dat de huurovereenkomst met de eigenaar van het bankgebouw op 9 oktober 2023 eindigt, doch niet is gebleken dat een (beperkte) verlenging van de huuroverkomst niet mogelijk is. Ter zitting is van de zijde van vergunninghouder immers verklaard dat er, in afwachting van de uitkomst van deze voorlopige voorzieningenprocedure, over een verlenging van de huurovereenkomst nog niet is gesproken met de verhuurder. Derhalve kan thans niet gezegd worden dat de huurovereenkomst niet kan worden verlengd. Evenmin is gesteld of gebleken dat, mocht die mogelijkheid er niet blijken te zijn, er geen andere passende tijdelijke opvangmogelijkheden zijn (onderzocht). Derhalve staat thans onvoldoende vast dat de Oekraïense vluchtelingen per 9 oktober 2023 op straat komen te staan als het bestreden besluit wordt geschorst. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat van de zijde van het college is verklaard dat het bezwaar op 5 september 2023 op de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie behandeld zal worden en dat er vóór 9 oktober 2023 een beslissing op bezwaar zal zijn genomen.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande alle belangen afwegende aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot 4 weken na verzending van de beslissing op bezwaar.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt €1.674,-. Ook moet het college het door verzoekers betaalde griffierecht van € 365,- aan hen vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 29 juni 2023 tot 4 weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.