ECLI:NL:RBDHA:2024:898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM en mvv-vereiste
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteitdrager, had zijn aanvraag ingediend op 2 juni 2023, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaarschrift ongegrond en wees de aanvraag af, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Eiser voerde aan dat hij niet voldoende tijd had gekregen om zijn aanvraag compleet te maken en dat hij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning.
Eiser stelde dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, omdat dit zijn gezinsleven zou verstoren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen te eerbiedigen gezinsleven was tussen eiser en zijn familieleden in Nederland. De staatssecretaris had ook de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen, waarbij zijn strafblad en eerdere detentieperiodes in aanmerking werden genomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser had laten uitvallen en dat de aanvraag terecht was afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het afwijzen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.