ECLI:NL:RBDHA:2024:8834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21455 en NL24.21285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van bewaring en ophouding van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 18 mei 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zowel de ophouding als de bewaring, en voerde aan dat de ophouding een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding was, wat zou betekenen dat de inbewaringstelling onrechtmatig was.

De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2024 behandeld en geconcludeerd dat de ophouding rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie en de wettelijke criteria de maatregel van bewaring kon opleggen. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van willekeur of dat de gronden voor de bewaring niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris de verplichtingen uit de Vreemdelingenwet had nageleefd, inclusief de informatievoorziening aan eiser over zijn rechten.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het ontbreken van zicht op uitzetting naar Algerije verworpen, en vastgesteld dat er wel degelijk zicht op uitzetting bestond. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.21455 en NL24.21285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. Bij besluit van 18 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen de ophouding. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de ophouding rechtmatig heeft plaatsgevonden en of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De ophouding (NL24.21285)
Is sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding?
4. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding en niet van een strafrechtelijke staandehouding. In het proces-verbaal van staandehouding staat namelijk dat de politie ter plekke contact heeft opgenomen met de vreemdelingenpolitie (AVIM). Dat houdt in dat hij staande is gehouden op vreemdelingrechtelijke gronden. Een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding heeft tot gevolg dat de inbewaringstelling onrechtmatig is.
4.1.
Uit het proces-verbaal van staandehouding volgt dat verbalisanten op 18 mei 2024 ter plaatse kwamen (station [naam station] ) na een melding van de Nederlandse Spoorwegen (NS), omdat eiser volgens een medewerker van de NS geen identiteitsbewijs en vervoersbewijs bij zich had. Eiser is aldus staande gehouden omdat hij zich niet kon identificeren. Dit past binnen de uitoefening van de algemene politietaken. Omdat eiser zich niet kon identificeren, is hij vervolgens -na contact met de AVIM- op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 ter ophouding overgedragen aan de AVIM. Het contact met de AVIM maakt de staandehouding niet vreemdelingrechtelijk. Van een verkapt vreemdelingrechtelijke staandehouding is dan ook geen sprake. De staatssecretaris heeft eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 mogen ophouden.
De maatregel van bewaring (NL24.21455)
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op algemene criteria?
5. Eiser voert – samengevat - aan dat sprake is van willekeur omdat de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd te algemeen van aard zijn en dat vrijheidsbeneming niet mag berusten op algemene criteria. Deze criteria zijn bovendien hetzelfde voor de bewaringsgrondslag artikel 59a en 59b van de Vw 2000. [1] Eiser verwijst naar de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Mahdi, [2] Al Chodor [3] en I.L. [4] en naar het verbod op willekeur.
5.1.
In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris gesteld dat de openbare orde de maatregel vorderde, er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft de gronden van bewaring als zodanig niet betwist.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat in artikel 59 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 5.1a en 5.1b van de Vb 2000 de algemene criteria staan vermeld, waaronder het onttrekken aan toezicht, waar een maatregel van bewaring op gebaseerd kan worden. Uit artikel 5.1a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb 2000 volgt dat sprake moet zijn van een risico op onttrekking en/of belemmering van de voorbereiding van het vertrek. Artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 verduidelijkt vervolgens wanneer daar sprake van is, namelijk wanneer zich ten minste twee van de gronden uit het derde en vierde lid zich voordoen. Deze lichte en zware gronden zijn ook in de maatregel van bewaring van eiser opgenomen en de staatssecretaris heeft gemotiveerd waarom er van deze gronden in het specifieke geval van eiser sprake is. Daarom is voldoende duidelijk op welke gronden eiser in bewaring is gesteld. Dat er in dit verband sprake is van willekeur volgt de rechtbank dan ook niet. Uit het arrest Al Chodor volgt dat de objectieve criteria waarop het (significante) risico op onderduiken is gebaseerd, moeten worden vastgelegd in een dwingende bepaling van algemene strekking. In uitspraken van de Afdeling [5] is al geoordeeld dat het Model M109A de juridische en de feitelijke grondslag van de maatregel bevat, door vermelding van de zware en lichte gronden. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het Vb 2000, waarin de objectieve criteria zijn vastgelegd, een algemeen verbindend voorschrift is en daarmee voldoet aan het in het arrest Al Chodor gestelde vereiste van een dwingende bepaling van algemene strekking.
Heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtsgeldig uitgereikt?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van de bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Deze waarborg ziet op de bescherming om willekeur tegen te gaan. [6] Hierbij is geen ruimte voor een belangenafweging. [7] De staatssecretaris heeft niet aan deze verplichting voldaan. De bewaring is hierdoor volgens eiser dan ook onrechtmatig.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er een informatieblad is uitgereikt aan eiser dat voldoet aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid van het Vb 2000. De gronden staan in de maatregel van bewaring, waarnaar wordt verwezen. Een volledige vertaling van de gronden van de maatregel is volgens de staatssecretaris ook niet vereist. Ook geeft de staatssecretaris aan dat tijdens het gehoor al voldoende wordt uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Bij de uitreiking van de maatregel is aan eiser een informatieblad in de Arabische taal uitgereikt. Dat volgt uit de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de uitreiking van de folder niet heeft plaatsgevonden. [8] Over de inhoud van het informatieblad overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [9] volgt dat geen volledig vertaalde kopie van de maatregel, maar wel een
schriftelijkstuk moet worden verstrekt waarin (onder andere) de rechtsmiddelen zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk. De staatssecretaris kan daarvoor verwijzen naar de maatregel van bewaring. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar haar uitspraak van 25 maart 2020. [10] In deze uitspraak is toegelicht dat met (2) ‘feitelijke’ en (3) ‘nadere toelichting’ wordt bedoeld: ‘(2) waarom deze gronden van toepassing zijn’ en ‘(3) voor zover nodig, waarom deze gronden ertoe leiden dat aan het in de toepasselijke wettelijke grondslag gestelde vereiste is voldaan’. De rechtbank leidt hieruit af dat aan eiser wel een overzicht moet worden verstrekt met een opsomming van ‘(1) welke zware en lichte gronden de staatssecretaris heeft gebruikt’.
5.3.1.
Uit het uitgereikte informatieblad in de Arabische taal volgt, zoals de staatssecretaris stelde, niet wat de juridische gronden van de bewaring zijn. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gebrek. Wel heeft de staatssecretaris schriftelijk en in een taal die eiser verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat eiser deze verstaat, op de hoogte gesteld van de inbewaringstelling en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij rechtsbijstand heeft gekregen. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Is de mobiele telefoon van eiser op rechtmatige wijze uitgelezen?
6. Eiser voert verder aan dat zijn mobiele telefoon zonder toestemming is uitgelezen. Het doel van het uitlezen van een mobiele telefoon is om onderzoek te verrichten naar de identiteit en nationaliteit. [11] Eiser vermoedt dat dit ook in zijn geval is gebeurd, aangezien zijn mobiele telefoon is ingenomen. Eiser verzoekt hierbij aan de rechtbank om de processen-verbaal op te vragen bij de staatssecretaris om twijfel over dit punt weg te nemen. Gelet op het arrest Mahdi moet immers grondig onderzoek worden gedaan naar alle elementen van het concrete geval die noodzakelijk zijn voor de beoordeling.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de in het dossier beschikbare processen-verbaal geen aanwijzing bevatten dat de telefoon van eiser is uitgelezen. De persoonlijke goederen, waaronder mobiele telefoons, worden standaard ingenomen in het detentiecentrum. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de staatssecretaris.
Ontbreekt het zicht op uitzetting ten aanzien van Algerije?
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Algerije. Op de website van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) staat namelijk dat terugkeer naar Algerije voor ongedocumenteerde vreemdelingen niet mogelijk is. [12] Vermoedelijk is dat ook de reden geweest waarom de detentie op 3 mei 2024 is opgeheven. Daarom is de huidige maatregel ook onrechtmatig.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de Afdeling onlangs heeft geoordeeld dat ten aanzien van Algerije (weer) zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. [13] De staatssecretaris stelt dat de informatie op de website van de DT&V is verouderd en dat deze informatie geen aanleiding is om zicht op uitzetting niet aan te nemen. Ook ongedocumenteerde vreemdelingen worden namelijk weer gepresenteerd en krijgen een laissez-passer (lp). In het geval van eiser is er een lp-aanvraag gedaan op 24 mei 2024. Op de zitting heeft de staatssecretaris verder verklaard dat de bewaring van 3 mei 2024 is opgeheven omdat deze omgezet had moeten worden, maar dat niet tijdig kon worden gedaan. De opheffing had dus niets te maken met het al dan niet bestaan van zicht op uitzetting en is daarom ook geen reden om zicht op uitzetting niet aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. De staatssecretaris heeft eiser mogen ophouden en de inbewaringstelling is rechtmatig. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar artikel 8 van de richtlijn 2013/32/EU en artikel 15 van de richtlijn 2008/115/EG
2.HvJEU 5 juni 2014, Mahdi, C-146/14 PPU, ECLI:EU:C:2014:1320.
3.HvJEU 15 maart 2017, Al Chodor e.a., C-528/15, ECLI:EU:C:2017:213.
4.HvJEU 6 oktober 2022, I. L. tegen Politsei- ja Piirivalveamet, C-241/21, ECLI:EU:C:2022:753.
5.ABRvS 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528 en 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.ABRvS 19 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3767.
7.Arrest Mahdi (zie noot 2).
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4570 en ABRvS 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:213.
9.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
10.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
11.ABRvS 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1387.
12.www.dienstterugkeerenvertrek.nl Algerije
13.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:1892.