ECLI:NL:RVS:2010:BL4570

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000135/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
  • J. van de Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de juistheid van het proces-verbaal van staandehouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de maatregel van vreemdelingenbewaring opheft. De vreemdeling was op 9 december 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris betwistte de uitspraak van de rechtbank en stelde dat de vreemdeling zelf had verklaard niet rechtmatig in Nederland te verblijven, wat volgens de staatssecretaris een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverde. De rechtbank had echter overwogen dat de vreemdeling ter zitting had betwist dat hij uit eigen beweging deze verklaring had afgelegd, en dat het proces-verbaal van staandehouding niet uitsluit dat de vreemdeling aldus heeft verklaard op een daartoe strekkende vraag.

De Raad van State oordeelt dat in beginsel van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal moet worden uitgegaan, tenzij er tegenbewijs is geleverd. Aangezien de vreemdeling geen tegenbewijs heeft geleverd, had de rechtbank niet op basis van de enkele betwisting van de vreemdeling aan de juistheid van het proces-verbaal moeten twijfelen. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. De rechtbank had de maatregel van bewaring ten onrechte opgeheven, en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. De Raad van State wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201000135/1/V3.
Datum uitspraak: 15 februari 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 29 december 2009 in zaak nr. 09/45916 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank ten onrechte, zakelijk weergegeven, heeft overwogen dat, nu de vreemdeling ter zitting heeft betwist dat hij uit eigen beweging heeft verklaard dat hij hier te lande illegaal verblijft, het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 9 december 2009 (hierna: het proces-verbaal) niet uitsluit dat de vreemdeling aldus heeft verklaard op een daartoe strekkende vraag en dat nu de staatssecretaris, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nadere verduidelijking heeft kunnen geven, het ervoor gehouden moet worden dat de vreemdeling in het kader van de uitoefening van taken op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) naar zijn verblijfsrechtelijke positie is gevraagd, zodat de staandehouding onrechtmatig is.
Daartoe voert de staatsecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het proces-verbaal blijkt dat de vreemdeling zelf ten overstaan van de verbalisant te kennen heeft gegeven niet rechtmatig in Nederland te verblijven. De enkele betwisting daarvan door de vreemdeling ter zitting biedt een onvoldoende aanknopingspunt om niet van de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal uit te gaan, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staandehouden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.1.2. In het proces-verbaal staat, voor zover thans van belang, vermeld: "Ik, verbalisant, […], dienstdoende bij Bureau Lijnbaansgracht verklaar het volgende:
Op woensdag 09/12/2009 te 18:32 uur, heb ik, op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie staande gehouden een persoon, die opgaf te zijn:
[…].
Het hiervoor genoemde redelijk vermoeden van illegaal verblijf (zie A3/3.3 Vc 2000) was (naar objectieve maatstaven gemeten) gebaseerd op:
[de vreemdeling] kwam aan het bureau Lijnbaansgracht om aangifte te doen van vermissing van zijn paspoort. [de vreemdeling] kon enkel een kopie van het paspoort tonen als zijnde legitimatiebewijs. [de vreemdeling] gaf zelf aan niet rechtmatig in Nederland te verblijven. Verbalisant heeft overleg gepleegd met de Vreemdelingendienst. Deze heeft [de vreemdeling] door diverse systemen nagetrokken maar daar bleek niet uit dat [de vreemdeling] rechtmatig in Nederland verblijft. Verbalisant heeft [de vreemdeling] hierop staande gehouden voor de Vreemdelingenwetgeving."
2.1.3. In beginsel dient van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Nu de vreemdeling geen tegenbewijs heeft geleverd, had de rechtbank niet op grond van de enkele betwisting dat hij uit eigen beweging heeft verteld dat hij niet rechtmatig hier te lande verblijft aan de juistheid van het proces-verbaal behoren te twijfelen. Dat, naar de vreemdeling stelt, bepaalde feiten niet in het proces-verbaal zijn opgenomen, betekent niet dat reeds daarom niet van de juistheid van hetgeen wel in het proces-verbaal is vermeld mag worden uitgegaan. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 9 december 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling betoogt dat de staandehouding onrechtmatig moet worden geacht, omdat uit het proces-verbaal niet blijkt op grond waarvan het redelijk vermoeden van illegaal verblijf tot stand is gekomen.
Het proces-verbaal maakt genoegzaam inzichtelijk op grond van welke feiten en omstandigheden bij de verbalisant voorafgaande aan de staandehouding een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van de vreemdeling is gerezen. Nu de verbalisant aan de verklaring van de vreemdeling dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft een redelijk vermoeden van illegaal verblijf heeft mogen ontlenen, kon de vreemdeling krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 worden staandegehouden. De beroepsgrond faalt.
2.4. De vreemdeling betoogt voorts dat de staatssecretaris met een lichter middel dan bewaring had dienen te volstaan, omdat hij zich niet aan zijn uitzetting zal onttrekken. Hij wil naar India terugkeren en is bij de ambassade geweest om een nieuw paspoort aan te vragen.
Nu de vreemdeling de gronden van de inbewaringstelling niet heeft bestreden en hij reeds vier jaar illegaal in Nederland verblijft, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan. De staatssecretaris heeft het risico dat de vreemdeling zich niet meer zou melden, zodra zijn uitzetting in zicht kwam, niet hoeven aanvaarden. De beroepsgrond faalt.
2.5. Ten slotte betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt, nu nog geen proces-verbaal van vermissing van zijn paspoort naar de Indiase autoriteiten is verzonden.
Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat op 15 december 2009 een vertrekgesprek met de vreemdeling is gehouden en dat diezelfde dag een aanvraag om afgifte van een laissez passer voor India is ingevuld en verzonden naar de laissez passer-kamer van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V). De DT&V heeft op 16 december 2009 het dossier van de vreemdeling ontvangen en een regievoerder toegewezen. Op 17 december 2009 is een kopie van de geboorteakte van de vreemdeling en het schoolcertificaat per spoedkoerier naar de lp-kamer verzonden. Dat de staatssecretaris geen proces-verbaal van vermissing van het paspoort aan de Indiase autoriteiten heeft overgelegd, geeft onder die omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij het verrichten van handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling. Ook deze beroepsgrond faalt.
2.6. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 29 december 2009 in zaak nr. 09/45916;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2010
347-601.
Verzonden: 15 februari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser