ECLI:NL:RBDHA:2024:8824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel nog voortduurde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek op 26 april 2024 rechtmatig was. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser stelde dat de staatssecretaris niet adequaat handelde en dat er geen zicht was op uitzetting. De staatssecretaris daarentegen stelde dat er voldoende voortvarend werd gehandeld en dat er zicht op uitzetting was.

Na beoordeling van de standpunten van beide partijen concludeerde de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkte. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat Nigeria in het algemeen weigerde om de benodigde documenten voor uitzetting te verstrekken. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21160

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 15 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 mei 2024 (in de zaak NL24.16608) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 april 2024.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van partijen
4. Eiser stelt dat het voortduren van maatregel van bewaring onrechtmatig is. Volgens eiser handelt de staatssecretaris niet adequaat en onvoldoende voortvarend en ontbreekt zicht op uitzetting. Uit de twee laatste verslagen van de vertrekgesprekken kan niet worden opgemaakt dat met eiser is gesproken over concrete uitzettingshandelingen. Dat eiser niet meewerkt, betekent niet dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.1.
De staatssecretaris stelt dat voldoende voortvarend wordt gehandeld en dat er zicht op uitzetting is. De staatssecretaris heeft op 7 mei 2024 gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten en ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris verklaard dat er op 30 mei 2024 wederom is gerappelleerd. De staatssecretaris stelt dat de lp-aanvraag weliswaar al langere tijd loopt, maar dat het aan eiser is om mee te werken aan zijn vertrek.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek in de vorige procedure een keer gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 7 mei 2024 en een vertrekgesprek met eiser gevoerd, te weten op 16 mei 2024. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris aangegeven dat er op 30 mei 2024 wederom is gerappelleerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
5.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria niet ontbreekt. Er zijn geen aanknopingspunten dat Nigeria in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid, nog niet van zwaarwegende betekenis. Bovendien blijkt uit de vertrekgesprekken dat eiser niet meewerkt. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de ABRvS [2] van 13 januari 2022 en 2 augustus 2022. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Nigeria en dat eiser dus niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State