Overwegingen
1. Op 6 april 2020 is erflater overleden. In zijn testament is opgenomen:
“(…) Onder verwijzing naar het in dit hoofdstuk onder F. bepaalde, legateer ik, vrij van rechten en kosten, uit te keren, zo spoedig mogelijk na mijn overlijden zonder bijberekening van rente aan:
i. De kinderen van mijn dochter [E], tezamen en voor gelijke delen, het een/derde (1/3e)
De kinderen van mijn zoon [P], tezamen en voor gelijke delen, het een/derde (1/3e)
De erfgenamen sub C, tezamen en voor gelijke delen, het een/derde (1/3e) gedeelte;
van de registergoederen te Rotterdam welke in mijn bezit zijn aan de [adres].”
2. De kleinkinderen wilden de vastgoedportefeuille gezamenlijk gaan beheren. Zij hebben om praktische redenen op 21 december 2020 eiseres opgericht met het doel het vastgoed in te brengen in eiseres tegen uitgifte van certificaten.
3. Tot de stukken van het geding behoort een akte van levering van
30 december 2020. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vastgelegd:
“Nader afspraken
De legatarissen hebben aangegeven de vastgoedportefeuille gezamenlijk te willen gaan beheren en hebben daartoe verkrijger opgericht. Partijen zijn overeengekomen om de afgifte van de hiervoor genoemde legaten als volgt te effectueren:
Stap 1 aan belanghebbende wordt ten titel van afgifte legaat geleverd het recht op levering van de vastgoedportefeuille tegen uitgifte van certificaten.
Stap 2 aan belanghebbende wordt ter uitvoering van het geleverde recht op levering geleverd de vastgoedportefeuille.
Na voltooiing van die beide stappen zijn de legatarissen indirect gerechtigd in de vastgoedportefeuille in de verhouding zoals in het ten behoeve van hen gemaakte legaat bepaald.
Het vorenstaande is slechts tot stand gekomen in het kader van hun wens tot gezamenlijk beheer van de vastgoedportefeuille.”
4. Eiseres heeft op 27 januari 2021 ter zake van de verkrijging van de vastgoedportefeuille een bedrag van € 104.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
5. In geschil is of sprake is van een verkrijging krachtens erfrecht die op grond van artikel 3, eerste lid, letter a, van de Wet belastingen van rechtsverkeer (WBR) is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (de vrijstelling).
6. Eiseres stelt dat zij, net als de kleinkinderen, de vastgoedgoedportefeuille krachtens legaat heeft verkregen. Er is daarom volgens eiseres sprake van een verkrijging krachtens erfrecht. Ook stelt eiseres dat als het recht op levering van aandelen in een onroerendezaaklichaam, dan wel die aandelen zouden zijn gecertificeerd en de certificaten zouden zijn verkregen, dit voor de toepassing van de vrijstelling geen verschil zou hebben gemaakt. Eiseres voert aan dat op grond van de doorkijkarrestende verkrijging van een fictieve onroerende zaak niet ongunstiger moet worden behandeld dan de verkrijging van de onroerende zaak zelf, en dat dit voor de toepassing van de vrijstelling omgekeerd ook zou moeten gelden.
7. Verweerder stelt dat geen sprake is van een verkrijging krachtens erfrecht en dat de doorkijkarresten hier niet van toepassing zijn omdat hier sprake is van een heel andere situatie.
Beoordeling van het geschil
8. In het testament van erflater wordt eiseres niet genoemd als erfgenaam, legataris of lastbevoordeelde en zij is ook anderszins geen erfgenaam van erflater. Eiseres heeft de vastgoedportefeuille dan ook niet verkregen uit de nalatenschap van erflater. De inbreng van de vastgoedportefeuille in eiseres volgt immers niet uit het testament, maar betreft een eigen keuze van de kleinkinderen. Er is daarom geen sprake van een verkrijging door eiseres krachtens erfrecht. Dat de kleinkinderen door de uitgifte van certificaten wel het economisch belang houden bij de vastgoedportefeuille en daarmee, naar eiseres stelt, uitvoering is gegeven aan de wens van erflater, maakt dat niet anders.
9. Het beroep van eiseres op de doorkijkarresten en een eventuele parallelle toepassing daarvan in het onderhavige geval faalt reeds omdat hier sprake is van een andere situatie. Indien en voorzover eiseres heeft bedoeld dat een parallel moet worden getrokken met de situatie waarin eiseres de aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon zou hebben verkregen, kan de rechtbank deze stelling niet volgen, omdat ook in dat geval de vrijstelling niet van toepassing zou zijn geweest.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.