ECLI:NL:RBDHA:2024:882
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bpm-heffing en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Eiseres, een B.V., had op 26 oktober 2021 een bedrag van € 9.076 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Porsche 911. Eiseres stelde dat de Bpm in strijd met het Unierecht was geheven, omdat de aangifte en betaling eerder moesten plaatsvinden dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich had voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat deze stelling onjuist was, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022, en dat er geen aanleiding was voor nadeelcompensatie.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staat, als verweerder, immateriële schade moest vergoeden aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn. De bezwaar- en beroepsfase had bijna twee jaar geduurd, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee maanden. De rechtbank kende eiseres een vergoeding van € 500 toe voor immateriële schade en veroordeelde de Staat tot vergoeding van de proceskosten van € 218,75 en het griffierecht van € 184. De rechtbank benadrukte dat de vergoedingen op een bankrekening op naam van eiseres moesten worden betaald.
De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier mr. T. Blauw, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Hoge Raad en het EHRM, om haar beslissing te onderbouwen.