ECLI:NL:RBDHA:2024:882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22_3539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bpm-heffing en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Eiseres, een B.V., had op 26 oktober 2021 een bedrag van € 9.076 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Porsche 911. Eiseres stelde dat de Bpm in strijd met het Unierecht was geheven, omdat de aangifte en betaling eerder moesten plaatsvinden dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich had voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat deze stelling onjuist was, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022, en dat er geen aanleiding was voor nadeelcompensatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staat, als verweerder, immateriële schade moest vergoeden aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn. De bezwaar- en beroepsfase had bijna twee jaar geduurd, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee maanden. De rechtbank kende eiseres een vergoeding van € 500 toe voor immateriële schade en veroordeelde de Staat tot vergoeding van de proceskosten van € 218,75 en het griffierecht van € 184. De rechtbank benadrukte dat de vergoedingen op een bankrekening op naam van eiseres moesten worden betaald.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier mr. T. Blauw, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Hoge Raad en het EHRM, om haar beslissing te onderbouwen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3539
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 mei 2022 op het bezwaar van eiseres tegen voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, [naam 1] en N[naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt de Staat op het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres te vergoeden;
- draagt de Staat op om de toegekende vergoedingen en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres;
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 26 oktober 2021 ter zake van de registratie van een Porsche 911 in het kentekenregister op aangifte € 9.076 aan Bpm voldaan.
2. Eiseres stelt dat de Bpm is strijd met het Unierecht is geheven omdat, anders dan bij binnenlandse voertuigen, aangifte en betaling van de belasting eerder plaats moet vinden dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 [1] is deze stelling onjuist. Voor nadeelcompensatie bestaat dan ook geen aanleiding.
3. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt ook niet uit artikel 67 VWEU. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 6 december 2021 door verweerder ontvangen en de rechtbank doet op 24 januari 2024 uitspraak. De bezwaar- en beroepsfase heeft derhalve twee jaar en bijna 2 maanden geduurd, zodat de redelijke termijn met bijna 2 maanden is overschreden.
6. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken. Uit de overgelegde machtiging volgt dat schadevergoedingen aan de gemachtigde moeten worden uitbetaald, maar niet dat ze aan hem toekomen. In zoverre verschilt onderhavige zaak van de zaak waarin gerechtshof Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak heeft gedaan [2] . Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500. Aangezien verweerder op 11 mei 2022 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is de termijnoverschrijding geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. Aan het arrest van het EHRM van 29 maart 2006 [3] kan in dit geval geen aanspraak op een hogere vergoeding worden ontleend.
7. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023 [4] en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25).
8. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank tevens aanleiding het betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres te laten vergoeden.
9. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser. De rechtbank acht deze bepaling niet in strijd met enige verdragsrechtelijke bepaling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

3.ECLI:CE:ECHR:2006:0329JUD003681397
4.ECLI:NL;HR:2023:1526