ECLI:NL:RBDHA:2024:8760
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WOZ-waarde geschil van onroerende zaken in Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is er een geschil over de WOZ-waarde van drie onroerende zaken, gelegen aan verschillende adressen in Den Haag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die op 8 februari 2023 de waarde van de woningen heeft vastgesteld op respectievelijk € 80.000, € 98.000 en € 160.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende betwist deze waarderingen en stelt lagere waarden voor: € 60.000 voor woning 1, € 76.000 voor woning 2 en € 124.000 voor woning 3.
Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat er rekening is gehouden met de verschillen in gebruiksoppervlakte en staat van onderhoud.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende over de Waarderingsinstructie en de toezendplicht van de heffingsambtenaar verworpen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de bezwaargronden van de belanghebbende niet opwegen tegen de vastgestelde waarden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 mei 2024.