ECLI:NL:RBDHA:2024:8760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/2201, SGR 23/2203, SGR 23/2205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-waarde geschil van onroerende zaken in Den Haag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is er een geschil over de WOZ-waarde van drie onroerende zaken, gelegen aan verschillende adressen in Den Haag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die op 8 februari 2023 de waarde van de woningen heeft vastgesteld op respectievelijk € 80.000, € 98.000 en € 160.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende betwist deze waarderingen en stelt lagere waarden voor: € 60.000 voor woning 1, € 76.000 voor woning 2 en € 124.000 voor woning 3.

Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat er rekening is gehouden met de verschillen in gebruiksoppervlakte en staat van onderhoud.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende over de Waarderingsinstructie en de toezendplicht van de heffingsambtenaar verworpen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de bezwaargronden van de belanghebbende niet opwegen tegen de vastgestelde waarden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 mei 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 23/2201, SGR 23/2203 en SGR 23/2205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 8 februari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] (woning 1, SGR 23/2201), [adres 2] (woning 2, SGR 23/2203) en [adres 3] (woning 3, SGR 23/2205) te [plaats] op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op respectievelijk € 80.000, € 98.000 en € 160.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024.
Namens belanghebbende is verschenen M.M. Vrolijk. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van woning 1, 2 en 3 op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van respectievelijk € 60.000 (woning 1), € 76.000 (woning 2) en € 124.000 (woning 3).
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrices en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van woning 1, 2 en 3 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de onderhavige woningen. Met de matrices en hetgeen overigens door de heffingsambtenaar is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de gehanteerde vergelijkingsobjecten en de betreffende woningen, waaronder de gebruiksoppervlakte en de staat van onderhoud.
4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar op grond van de Waarderingsinstructie jaarlijkse waardebepaling van de Waarderingskamer de vergelijkingsobjecten niet ter onderbouwing van de waarde van de onderhavige woningen had mogen gebruiken omdat zij meer dan 35% van de vastgestelde waarde afwijken, faalt. De Waarderingsinstructie is immers enkel een hulpmiddel voor de heffingsambtenaar en geen algemeen verbindende rechtsregel (ECLI:NL:GHDHA:2023:513).
5. Belanghebbende klaagt dat de heffingsambtenaar, ondanks het verzoek van belanghebbende daartoe, niet heeft voldaan aan de toezendplicht omdat de onderbouwing van de indexering, een taxatiekaart met KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten, de correctie afwijking van gemiddelde KOUDV-factoren, een onderbouwing van de waarde van bijgebouwen van de woning en de vergelijkingsobjecten en de grondstaffel niet zijn verstrekt. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van deze gegevens. De rechtbank overweegt dat deze werkwijze van de heffingsambtenaar reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is (ECLI:NL:GHDHA:2022:2636 en HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1390). De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaken anders te oordelen.
6. Voorts is het motiveringsbeginsel noch enig ander rechtsbeginsel geschonden. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de bezwaargronden van belanghebbende.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. Deze beslissing in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).