Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.Samenvatting
2.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties (18);
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties (5);
3.Het incident tot voeging
4.De feiten
Artikel 2.15a. (omgevingswaarden stikstofdepositie)
in 2025: ten minste 40%;
in 2030: ten minste 50%;
in 2035: ten minste 74%.
- het langer openstellen de Lbv-plus (onderdeel van de zogeheten Piekbelastersaanpak;
- het beschikbaar stellen van (extra) financiële middelen voor de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting;
- het beschikbaar maken van financiële middelen voor ‘koploperprojecten’ in het kader van de NPLG.
- Effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-habitattypen: een overzicht, dat op 16 maart 2021 door dr. R. Bobbink van onderzoekcentrum B-WARE van de universiteit Nijmegen (hierna: Bobbink 2021). Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Greenpeace;
- Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste natura 2000-
- Resultaten quick scan natuurdoelanalyses' (hierna: Quickscan), opgesteld in mei 2022 door de Taakgroep Ecologische Onderbouwing, in opdracht van de Staat;
- Tomassen, H., E. Remke & R. Bobbink (2022). Aanvulling op rapportage Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen: een overzicht. Onderzoekcentrum B-WARE, Nijmegen. Rapportnummer RP-22.048.22.117, opgesteld in opdracht van de Taakgroep Ecologische Onderbouwing;
- Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen, update urgentietabel 2023, gepubliceerd in februari 2024 door Tomassen en Bobbink (BWARE), in opdracht van Greenpeace (hierna: Tomassen en Bobbink 2024).
De Urgentielijst is een bewerking van de 'zwarte lijst' in Bobbink 2021 en de lijst in Bobbink ea 2022 (zie tabblad vergelijkingen). De lijst is opgesteld door de
In vergelijking met de periode 1995-2005 (...) is de stikstofdepositie in de afgelopen 15 jaar vrijwel niet gedaald, zeker niet voor gereduceerd stikstof (...). Circa driekwart van het oppervlak van stikstofgevoelige habitats wordt blootgesteld aan een stikstofdepositieniveau hoger dan de KDW. Dit betekent dat daar in de afgelopen 15 jaar de cumulatieve effecten van stikstof niet zijn gestopt en de achteruitgang is voortgeschreden. Deze achteruitgang gebeurt sluipend en dient dus, vooral voor de rode en oranje habitattypen, op korte termijn gestopt te worden om verdere verslechtering te voorkomen. De rode en oranje habitattypen betreffen met name waardevolle habitat(sub)typen in het heide-, hoogveen- en stuifzandlandschap van de Nederlandse zandgebieden (...). Voor deze urgente habitats is de verlaging van de stikstofdepositie met het beoogde regeringsbeleid te gering en te langzaam (...) om het risico op achteruitgang voldoende in te perken. Dit is des te nijpender omdat voor veel van deze bedreigde en aangetaste habitattypen geldt dat herstelmaatregelen niet beschikbaar zijn of onvoldoende werkzaam bij de huidige te hoge stikstofdepositie (Bobbink et al., 2022a; Tomassen et al., 2022). Daarom is bescherming van de meest gevoelige natuur via snelle reductie van de atmosferische stikstofdepositie cruciaal om de voortgaande verslechtering, of zelfs het verdwijnen van habitats, te stoppen en om de degradatie in de toekomst nog te kunnen terugdraaien via herstelbeheer.”
De NDA’s bevestigen dat het - ondanks de aanzienlijke beheerinspanningen binnen de gebieden - slecht gaat met de stikstofgevoelige Nederlandse natuur. Veel van de belangrijkste Nederlandse natuurgebieden, namelijk de Natura 2000-gebieden, zijn verslechterd sinds ze beschermd zijn of verslechtering kan niet uitgesloten worden. Deze situatie is in strijd met nationale en Europese wetgeving. Nederland heeft achterstallig onderhoud op zowel het gebied van natuurmonitoring als op het gebied van het nemen
Uit de getoetste NDA’s en adviezen blijkt dat in de meeste gebieden de natuur is verslechterd of (verder) dreigt te verslechteren, of dat dit niet valt uit te sluiten. Dit is in strijd met het verslechteringsverbod uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de vertaling daarvan in de Omgevingswet. Dit inzicht is van belang omdat Nederland bij verslechtering onverwijld maatregelen moet nemen en niet pas nadat verdere verslechtering optreedt. Als dat nodig is voor het voorkomen van verslechtering, kan (lees: moet) het bevoegd gezag zelfs overgaan tot het wijzigen of intrekken van vergunningen. Deze dreiging is reëel, nu de verslechtering in de komende jaren verder dreigt door te zetten door te hoge stikstofbelasting en (...) slechte hydrologische omstandigheden.
Deze ex ante analyse laat zien dat het bereiken van de NPLG-doelen zeer grote bedrijfsaanpassingen van boeren en ander grondgebruik vergt. De provincies en het Rijk stellen daarvoor verschillende maatregelen voor, maar daarvoor is opschaling nodig van bestaande beleidsinstrumenten én een snelle ontwikkeling en toepassing van nieuwe instrumenten. De provincies erkennen de omvang van de opgaven, blijkt uit de termen die ze daarvoor gebruiken, zoals ‘wederombouw’ of ‘landinrichting 2.0’. De opgaven zijn bovendien complex omdat er ‘integrale’ oplossingen dienen te komen, die niet pasklaar voorhanden zijn.”
Dit betekent dat de huidige plannen (inclusief autonome ontwikkelingen) niet resulteren in een snellere daling van de stikstofdepositie op habitats waarvoor dit uit ecologisch of beleidsmatig oogpunt belangrijk kan zijn. Dit roept de vraag op of er met nieuwe bronmaatregelen niet meer rekening gehouden kan worden met beleidsmatige en/of ecologische prioriteringen.
Om op alle hectares in 2025 de rode (zeer urgente) habitattypen onder de KDW te krijgen is een onrealistische depositiereductie nodig: ook als alle emissiebronnen vanuit Nederland verdwijnen – 0 mensen, 0 bedrijvigheid - zijn er ten gevolge van de emissies uit het buitenland nog steeds hectares met zeer urgente habitattypes overbelast.”
, ieder hun emissies met 89% reduceren.
5.Het geschil
6.De beoordeling
allehabitats van de Rode Lijst voor eind 2025 onder de KDW te brengen, en dat is waarop de primaire vordering van Greenpeace ziet. Bij de toetsing van het verslechteringsverbod moet worden uitgegaan van concrete habitats in Natura 2000-gebieden. Hiervoor moet per concrete habitat bekeken worden wat de staat van instandhouding is en welke maatregelen noodzakelijk zijn om verdere verslechtering tegen te gaan. In de hiervoor besproken rapporten is per habitat uitgegaan van de landelijke staat van instandhouding. Zonder nadere toelichting, die Greenpeace niet heeft gegeven, kunnen de alarmerende conclusies van de rapporten niet worden vertaald naar
alleconcrete habitats in concrete Natura 2000-gebieden. Niet valt uit te sluiten dat in bepaalde gevallen kan worden volstaan met een beperktere stikstofreductie en/of dat deze tegen een latere datum dan eind 2025 kan zijn gerealiseerd. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat er geen onderbouwing (in de vorm van een of meer rapporten) is overgelegd waaruit volgt dat de stikstofdepositie in concrete, expliciet genoemde, gevallen voor een bepaalde datum onder de KDW moet zijn gebracht. Ook de Ecologische Autoriteit is niet tot de conclusie gekomen dat de stikstofdepositie in de door haar in het kader van de NDA’s getoetste habitats voor eind 2025 onder de KDW moet zijn gebracht.
alleconcrete habitats van de Rode Lijst voor eind 2025 (of zo kort mogelijk daarna) onder de KDW te brengen om blijvende schade te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geen houvast voor een noodzakelijke precisering (afgrenzing) van een aan de Staat op te leggen gebod en kan daardoor de primaire vordering van Greenpeace ook niet gedeeltelijk toewijzen. Dit betekent dat de primaire vordering van Greenpeace moet worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de verminderde vordering om voor die datum een maximaal areaal van de Rode Lijst onder de KDW te brengen. Of en in hoeverre belangen van derden een rol spelen bij door de Staat te nemen maatregelen ter bescherming van de stikstofgevoelige natuur, kan hier buiten beschouwing blijven.
concretegevallen verplicht is onverwijld ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie (lokaal) verder en sneller wordt teruggedrongen dan onder het huidige beleid het geval is. Hoewel ook uit de adviezen van het PBL 4.40 en het RIVM (zie 4.43) lijkt te volgen dat met een lokale aanpak voor de meest kwetsbare gebieden meer resultaat kan worden geboekt, heeft de Staat niet aannemelijk gemaakt dat er op dit punt daadwerkelijk stappen worden gezet. De voorzieningenrechter acht de zorgen van Greenpeace op dit punt begrijpelijk, maar tot een andere uitkomst van dit kort geding leidt dit niet.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de