ECLI:NL:RVS:2007:AZ7413

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609292/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Weert

Op 22 december 2006 heeft verzoekster de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van 28 november 2006, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd. Dit verzoek is op 27 december 2006 ingediend. De zitting vond plaats op 16 januari 2007, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.J.J. de Rooij, en ing. J.J.A.M. Heuvelmans. Het college van burgemeester en wethouders van Weert was vertegenwoordigd door D.L.H. Wang, ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, volgens artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Tijdens de zitting heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat het college had verklaard dat er geen invordering van de dwangsom zou plaatsvinden totdat er een besluit was genomen op het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2006.

De Voorzitter concludeerde dat er sprake was van gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de Voorzitter was dat het college van burgemeester en wethouders van Weert werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 680,50 bedroegen, waarvan € 644,00 voor beroepsmatige rechtsbijstand. Deze kosten dienen door de gemeente Weert aan verzoekster te worden betaald, onder vermelding van het zaaknummer. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 januari 2007.

Uitspraak

200609292/2.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op het verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht.
1.    Procesverloop
Bij brief van 22 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van 28 november 2006 waarbij verweerder haar een last onder dwangsom heeft opgelegd.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, [gemachtigde] en ing. J.J.A.M. Heuvelmans, en het college van burgemeester en wethouders van Weert, vertegenwoordigd door D.L.H. Wang, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.2.    Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in een voorlopige voorzieningprocedure dient de vraag of en in hoeverre het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins de voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
2.3.    Ter zitting heeft verzoekster het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en heeft zij de Voorzitter verzocht het college van burgemeester en wethouders van Weert te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten. Verzoekster heeft haar verzoek ingetrokken omdat verweerder ter zitting heeft verklaard dat niet tot invordering van de dwangsom zal worden overgegaan totdat een besluit is genomen op het tegen het besluit van 28 november 2006 gemaakte bezwaar. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Voorzitter met recht worden gesproken van gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.    Het verzoek dient op na te melden wijze te worden toegewezen.
2.5.    Het voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht zal ingevolge artikel 8:82, derde lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht door de Secretaris van de Raad van State worden terugbetaald.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 680,50 (zegge: zeshonderdtachtig euro en vijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Weert aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll              w.g. Fransen
Voorzitter           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007
407-415.