ECLI:NL:RBDHA:2024:8636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over niet tijdig nemen van een besluit inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 29 mei 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 22 juni 2023 zijn aanvraag ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 20 december 2023 een besluit genomen had moeten worden, wat niet is gebeurd. Eiser heeft de staatssecretaris op 11 januari 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 7 februari 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van deze dwangsommen en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.