In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij haar zus, de referente, in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda, had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een aangetoonde familierechtelijke relatie en de veronderstelling dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente bestond.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris de familierechtelijke relatie en de afhankelijkheid onvoldoende had onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het aanvullend besluit van 16 maart 2023 voldoende was gemotiveerd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan eiseres voor immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn en tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen, en dat de medische situatie van eiseres en de omstandigheden in Nigeria voldoende zijn meegewogen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie en de belangen van betrokken partijen in het kader van het EVRM.